Een lofzang in de spelonk van Addullam
Simon Streuper
We waren op uitnodiging naar X gereisd om een aantal schilderijen weer op te halen van een expositie die georganiseerd was door een pinkstergemeente te X en zouden hun samenkomst ook bijwonen. We werden enthousiast ontvangen. Niet alleen door hen die ik ontmoette bij de inrichting van de expositie, maar evengoed door hen die ons nooit eerder hadden gezien. Het was een rijk geschakeerd gezelschap van jong en oud, zwak en sterk, met sociaal gezien nogal sterk verschillende achtergronden, net als in Korinthe: niet vele wijzen, niet vele edelen. Een deel van hen had deel uitgemaakt van het verachte en hetgeen niets is. Met veel vrijmoedigheid werden onze handen geschud en voor de dienst begon kwam zuster Open (zo zal ik haar maar noemen) op ons af en liet ons weten dat ze het zo fijn vond dat ze ons in de samenkomst zag omdat ze ons nog niet eerder had gezien. Zij was al enige jaren bij deze gemeente en vond het er opperbest omdat je er helemaal jezelf kon zijn. ‘O, komen jullie uit Dieren? Ik woonde vroeger in Ulft, maar wil niet weer terug.’ Bij het staande zingen van aanbiddingsliederen bewogen al haar ledematen op de maat van het lied. Gedurende een korte pauze deed ze haar schoenen uit om het voetenwerk bij het volgende lied soepeler te kunnen uitvoeren. Dat er maar Eén het grote voorwerp van haar aanbidding was bleef niet verborgen. Ze was een explosie van ongeremde loftuitingen. ‘Wat zal God daarvan genieten’, hield ik mezelf voor.
Links voor ons stond broeder Stastok (vanwege zijn kaarsrechte houding noem ik hem zo) al even enthousiast met de armen omhoog Gode lof te zingen, maar toen de woorden van het lied hem bepaalden bij ‘knielend aanbidden’ knielde hij ook aanbiddend neer terwijl zuster Open haar handen naar boven, naar God bleef uitstrekken.
Toen er gelegenheid was voor het geven van een kort getuigenis kwam er een broeder naar voren die God prees omdat Hij naar hem had omgezien. Vroeger had hij zijn geld met anderen aan bier uitgegeven en daardoor drieduizend euro huurschuld opgelopen zodat hij uit huis dreigde te worden gezet. Maar God had het wonder bewerkt dat de verhuurder zijn huurschuld ‘zomaar’ had kwijtgescholden.
Daarna vertelde zuster Open dat ze zich gisteren over een nogal tekeergaande schreeuwende jongeman had ontfermd, waar iedereen in het winkelcentrum bang en vol afgrijzen omheen was gelopen. Maar zij had dat niet gekund, omdat de liefde van Christus haar had gedrongen naar hem toe te gaan om hem te vertellen dat de Heer Jezus van hem houdt. Zij ontfermde zich over de man en liep, niet wetend waar ze met hem naar toe moest, de voorganger tegen het lijf. Deze nam de man van haar over en heeft nu contact met hem.
Op dat ogenblik moest ik denken aan de geschiedenis in 1Sm22: David ging weer weg uit Gat en vond een veilig heenkomen in een grot in de buurt van Adullam. Toen zijn broers en zijn overige familieleden dat hoorden, voegden ze zich daar bij hem. Ook allerlei mensen die in moeilijkheden zaten, schulden hadden of verbitterd waren, sloten zich bij hem aan. David werd hun aanvoerder. Wie kon hen beter begrijpen dan David. Wie kan verachten en verstotenen beter begrijpen dan de Heiland die ze uitnodigt en opzocht op de plaatsen waar ze zijn te vinden.
Adullam bestaat dus nog. Het behoort nog altijd tot de mogelijkheden, zelfs na 150 jaar ‘Bode’ en 2000 jaar christendom, wanneer ‘de Zoon van David’ werkelijk onze Aanvoerder is. Dát is de enige voorwaarde.
terug naar index prikkels