Johannes, één van de donderstenen
Simon Streuper
Net als zijn broer Jacobus was Johannes, eerlijk gezegd, een ‘dondersteen’. De Bijbel noemt de beide zonen van Zebedeüs: zonen des donders. Met deze benaming wordt hun karakter blootgelegd. Het zijn me een paar donderstenen, zouden wij vandaag zeggen. Ze staan nergens voor. Heel andere figuren dan Jezus, de zoon van een timmerman, die onopvallende figuur. Maar de omgang met deze eenvoudige timmermanszoon heeft het leven van beide donderstenen – die, als het aan hen had gelegen, vuur van de hemel hadden laten neerdalen op de Samaritanen omdat ze Jezus niet wilden ontvangen (Lk9:54) - drastisch op de kop gezet en hen gemaakt tot sierlijke stenen in de Gemeente van God.
Het Johannes-evangelie
Het evangelie van Johannes is mijn favoriete evangelie. Het is van een wonderbaarlijke eenvoud en tegelijk onpeilbaar diep. Je raakt er nooit op uitgekeken, omdat het je altijd weer iets nieuws laat zien. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de wijze waarop Johannes zelf naar Jezus heeft gekeken. Hij is helemaal ondersteboven van Hem en probeert achter het geheim te komen van het anderszijn van Jezus. En dát heeft hij ontdekt als geen ander van de discipelen. Zijn hart is er zo barstens vol van, dat hij, geleid door de Geest, in eenvoudige taal de diepzinnige waarheid kan openbaren dat Deze niemand minder is dan het vleesgeworden Woord, dat bij God was en God is. Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. (Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: ‘Hij is het over wie ik zei: ‘Die na mij komt, is meer dan ik, want hij was er vóór mij!’) Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die Zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, die heeft hem doen kennen.
Dát is het grote geheim dat Johannes vóór in de mond ligt omdat zijn hart er vol van is. Zodra zijn pen de papyrus raakt, vloeien de woorden er als vanzelf uit, omdat hij maar drie dingen wil: 1e vertellen wie Jezus is. 2e vertellen wie Jezus is en 3e vertellen wie Jezus is!
In de schoot van de Vader
De NBV heeft hier ‘die aan het hart van de Vader rust’. Maar dezelfde uitdrukking die ook voorkomt in Jh13:13, waar het laatste avondmaal wordt gevierd, vertaalt het NBV dat Johannes ‘naast [de Heer Jezus] lag’ Daarmee wordt wel een significante toets van de schildering van Jezus wegvertaald en gaat er ongewild veel van de oorspronkelijke schittering verloren.
In Jezus’ dagen zat men niet aan aan het banket, maar lag men aan tafel aan, op z’n zij en met opgetrokken knieën op banken en steunend met een elleboog op bank of tafel. De mooiste en belangrijkste plekken waren vooraan bij de gastheer. De belangrijkste gast, die aanlag in de schoot van de gastheer, liet zijn hoofd op diens borst rusten wanneer hij met hem sprak. Het was een ereplaats, een plaats van intieme gemeenschap.
Dát nu is het meest bijzondere – denk ik - dat Johannes had ontdekt bij Jezus: Hij is God, en terwijl Hij op aarde wandelt, is Hij tegelijkertijd in de schoot (of: aan het hart) van zijn Vader in de hemel, neemt de plaats van de hoogste eer in, en heeft een intense, intieme gemeenschap met de Vader. Zó heeft Johannes Hem gezien en meegemaakt, en zo beschrijft hij Hem: Eén met de Vader; zoals de Heer het Zelf ook zei tegen de Vader: ‘U, Vader, in Mij, en Ik in U’ (Jh17:21.
Zoals Jezus in de schoot van de Vader is, zo ligt Johannes aan in de schoot van zijn Heiland en Meester. Johannes vormt met de Zoon van God een bijzondere eenheid.
De heerlijkheid van Jezus én van God straalt ons in dit evangelie tegen, en diezelfde glorie straalt ook af van Johannes zelf.
Weet je dat diezelfde plek ook voor jou is gereserveerd? De uitnodiging ligt er!
De leerling van wie Jezus (veel) hield
Je zou denken dat Johannes het wel rondgebazuind zal hebben; ‘ik, Johannes, heb aangelegen in de schoot van de Meester’. Ik zou dat waarschijnlijk wel gedaan hebben. Maar dit is zeker: hoe dichter je bij de Heer Jezus bent (geweest), des te groter wordt Hij voor jou, en des te kleiner en bescheidener wordt jezelf.
Johannes is leeg van zichzelf, en zijn hart vloeit over van zijn Meester. Johannes noemt zijn eigen naam nergens. Zonder enige inleiding vang hij zijn evangelie aan met de proclamatie dat Jezus het vleesgeworden Woord is, en geeft hij getuigenis van wat hij gezien en gehoord en wat zijn handen getast hebben. Het gaat nooit om hemzelf, maar altijd om zijn Heer. Hij duidt zichzelf heel bescheiden en schuchter aan als de discipel ‘die deze dingen heeft geschreven’. En vol verbazing en verwondering voegt hij er enkele keren aan toe: ‘de leerling… van wie Jezus hield’. Alsof hij wil zeggen: hoe bestaat het, dat Hij zó' n ‘dondersteen’ heeft liefgehad! Het antwoord op deze vraag ligt in Johannes naam besloten: de Heer is genadig.
Ik geloof dat Johannes zijn leven lang aangelegen heeft in de schoot van Jezus. Betere plek vind je nergens. Daar kun je je identificeren met Jezus, of beter gezegd: Hij identificeert zich dan met jou. Je eigen identiteit doet er dan niet meer toe. Je bent dan gewoon één van zijn vele leerlingen, die zich erover verbaast dat Jezus veel van je houdt. Dat is meer dan voldoende