WIJ HEBBEN EEN ALTAAR
Simon Streuper
In tegenstelling tot de priesters van het Oude verbond, die het altaar letterlijk in hun handen door de woestijn naar het beloofde land moesten dragen, hebben wij een immaterieel altaar, een altaar dat we niet in onze handen kunnen nemen of in een aanhangwagen kunnen laden. Een altaar (een ander woord dat er ook op wijst, is ‘tafel’) is een door God aangegeven verheven plaats waar we Hem kunnen ontmoeten. Vroeger stond het koperen brandofferaltaar in de voorhof van de tabernakel, waarin God temidden van zijn volk woonde en troonde. Toen de samaritaanse vrouw aan Jezus vroeg of zij in Jeruzalem of op de berg Gerizem God moest aanbidden, kreeg zij als antwoord dat God aanbidders zoekt die Hem aanbidden in geest en in waarheid. Daarmee aanduidende dat het religieuze systeem van de tempeldienst te Jeruzalem terzijde zou worden gesteld en er een geheel nieuwe situatie ontstaan zou. Niet de uiterlijke vorm, maar de innerlijke gezindheid telt. Deze verandering vond plaats toen Jezus zichzelf als offerlam gaf. Toen Hij zijn leven aflegde, scheurde het voorhangsel van boven naar beneden en had het brandofferaltaar op het tempelplein geen enkele betekenis meer. De tempel in Jeruzalem werd vervangen door een andere tempel, die van het lichaam van de gelovige waarin de Geest van God woont, en het altaar in de tempel werd vervangen door Christus die in ons hart woont. Hijzelf is zowel het offer als het altaar. We kunnen het vergelijken met de meest geavanceerde communicatie techniek van deze eeuw, de computer, die uit hardware (de tafel) en software (het offer) bestaat.
Deze techniek wordt vele malen overtroffen door het onzichtbare altaar waardoor wij met God, Christus en medegelovigen behoren te communiceren. Het is geestelijk van aard en mobiel. Het is hèt communicatiemiddel van de nieuwe wedergeboren mens. Het vergezelt ons waar we ook gaan of staan. Wanneer de gezindheid van ons hart in orde is, is deze tafel altijd en overal functioneel. Van de eerste christenen staat geschreven: Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis (= vierden het avondmaal) en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. Maar het functioneert evengoed wanneer je er alleen voor staat.
De spijs van de tafel van de Heer
Ezechiël, Maleachi en Paulus gebruiken ook de uitdrukking ‘de tafel van de Heer’ als verwijzing naar het koperen brandofferaltaar. Onder het oude verbond was deze tafel het centrum van de eredienst. De voorhof waarin het altaar stond, was het feestterrein waar God Zijn hoogtijdagen organiseerde: De HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Dit zijn de hoogtijdagen van de HEER, die je als heilige dagen samen moet vieren. Dit zijn mijn hoogtijdagen (Lv.23:1- 2)” Let wel: het gaat in de eerste plaats om de blijdschap die de HEER vindt in ZIJN feesten rondom ZIJN tafel, gebouwd op ZIJN gezag en naar Zijn voorschrift met daarop de offeranden die Hij ZIJN spijze noemt.
Aan deze tafel ontmoette God de offeraar en ‘aten’ zij met blijdschap van hetzelfde offer.
Wanneer dit al gold voor de eredienst rondom het altaar van het oude verbond, hoeveel te meer geldt dit dan voor hen die aanzitten aan de tafel van het nieuwe verbond! Dat God aanbidders zoekt, betekent in feite dat Hij bij zijn schepselen ZIJN voedsel zoekt om ZIJN feest met de aanbidder(s) te vieren! Bij de eerste christenen vond God wat Hij zocht: ZIJN spijs. Door het geloof in het volmaakte offer van de Heer Jezus waren deze gelovigen tot God gebracht en daardoor in vreugdevolle gemeenschap verbonden met de Vader en met elkaar.
Dit alles werd collectief tot uitdrukking gebracht wanneer zij samen ‘het brood braken’ rondom het altaar (of de tafel) van de Heer, waaraan zij feest vierden.
Een sprekend voorbeeld hiervan leest u in Lk15:2: Het verwijt van de farizeeërs aan het adres van Jezus was: ‘Deze ontvangt zondaars en eet met hen.’ Dit geeft de Heer aanleiding drie gelijkenissen te vertellen. In die van de verloren zoon, laat Jezus zien hoe de vader zondaren ontvangt en met hen eet, luister maar: ‘Maar de vader zei tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren’! In de persoon van de vader zien wij God, in de teruggekeerde zoon het beeld van een berouwvolle zondaar en in het gemeste kalf een verwijzing naar het offer, want zonder bloedstorting is er geen vergeving, dus: een verwijzing naar Christus, het Lam van God. De echo hiervan vinden we terug in de eerste brief van Johannes: ‘…en ònze gemeenschap is met de Vader en zijn Zoon Jezus Christus (1:3). Samen gezeten aan één tafel delen zij samen de blijdschap die het gevolg is van de liefde die van de Vader naar de Zoon, van de Zoon naar de verloste zondaren en van de verloste zondaren stroomt en daarna terugstroomt naar de Vader en de Zoon. Het sluit aan bij Jezus gebed tot Zijn Vader: ‘gelijk Gij Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij mij gezonden hebt.’ Evenals het ook aansluit bij 1Ko.10 waar Paulus de gemeenschap die wij met God aan de tafel des Heren, benadrukt en in hoofdstuk 11 ons vermaant op een waardige wijze deel te nemen aan de maaltijd des Heren.
Deze gemeenschap is een bron van blijdschap, van vrede en van kracht voor de pelgrims die in verbondenheid hier beneden hun weg moeten vinden. Dit gaat natuurlijk ook op voor hem of haar die alleen zijn weg moet gaan. Het stelt hen en hem en haar in staat alle problemen het hoofd te bieden en alle wanhoop te boven te komen. Het nodige en versterkende voedsel dat wij onderweg nodig hebben is altijd binnen ons bereik. David zegt in Psalm 23 dat de Heer zijn herder is, en hem niets ontbreekt. Hij spreekt niet alleen over grazige weiden en stille wateren, maar ook van een dal van diepe duisternis waar hij door moet gaan; over een stok en een staf die hem vertroosten en over een tafel die de Heer voor hem aanricht ten overstaan van hen die hem vrees en angst aanjagen. De herder is er en schenkt hem spijs voor de reis. Zou God niet zijn spijs gevonden hebben bij David die deze vertrouwende gezindheid openbaarde?
Ongetwijfeld is het voor God ook een oorzaak van grote blijdschap geweest dat er Hebreeën waren die de roof van hun goederen met blijdschap hebben aanvaard, omdat ze wisten dat ze een beter en blijvend goed in de hemel hadden. Zij offerden geld en goed voor de Heer. Voor Hem was dit een spijs. Zij konden dat ‘met blijdschap’ doen, omdat zij ‘een altaar hadden’ niet die in Jeruzalem welke geen dienst meer deed, maar een geestelijk altaar, dat is het fundament van de verzoening dat diep in het hart verborgen is. Een tafel waaraan niemand minder dan de Here God, bij ons aanschuift, en wij bij Hem. Het lijkt als twee druppels water op wat we lezen in Op.3:20 waar de Heer Jezus zegt: ‘Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met mij.
Wij hebben een tafel