Samenkomen in naam van de Heer

Samenkomen in naam van de Heer

S. STREUPER
IN MATTHEÜS 18:20 STAAN DE BEKENDE WOORDEN: 'WAAR TWEE OF DRIE
vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden'.
In de directe omgeving van dit vers worden een zestal (zo men wil, een zevental) zaken aan de orde gesteld, die alles met dat twintigste vers te maken hebben. Men zou ze kunnen beschouwen als zes (in plaats van vier) molenwieken die hecht gemonteerd zijn op de molenas. Op dezelfde wijze raakt ook elk van de zaken die rondom Matth. 18:20 gegroepeerd staan, het hart van de zaak. Deze 'wieken' zijn van zeer grote praktische betekenis.
Van verschillende kanten is de laatste jaren wel eens de vraag gesteld of we niet de fout gemaakt hebben meer de nadruk te leggen op de leer dan het leven van de Gemeente. Zo'n 100 jaar geleden schreef een voorganger onder de broeders (J. G. Bellet) dat hij lang van oordeel geweest is, dat onze geschiedenis als vergadering van gelovigen anders zou zijn geweest, dan wat zij helaas geweest is, als wij de liefde vuriger gekoesterd hadden en het aankweken van kennis wat gestager hadden nagejaagd; als de staf 'Lieflijkheid' gebroken is, zal de staf 'Samenbinding' ook spoedig verdwijnen.
Ongetwijfeld is het onderwijs uit Paulus' brieven over de positie van de Gemeente, en de daarmee verbonden waarheden, waarin wij 'samen gebonden' zijn, van groot belang en de bestudering daarvan van groot gewicht. Maar er is ook nog iets wat van evenveel belang is. Iets waaraan het onderwijs van Paulus juist z'n grote betekenis te danken heeft. En dat is het feit dat er onder het gebouw van de Gemeente niet alleen een fundament ligt, maar óók een hoeksteen: Jezus Christus. En terwille van Hem zullen we de leer in ons doen en laten als Gemeente in alles moeten versieren. Hoe we dat moeten doen zien we vooral in het leven van Paulus. Lees bijvoorbeeld de tweede Korinthe-brief en die aan Filemop. Hij roemde niet boven de maat toen Hij de gelovigen toeriep; 'Weest mijn navolgers, zoals ik van Christus'.
Wanneer het gaat over het volgen van de Heer Jezus, moeten we vooral de evangeliën lezen. Daar ontdekken we de voetstappen van Hem, over wie Jesaja profeteerde: 'Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt' (Jes. 51 : 9).
Daarom is het zo uitermate belangrijk de woorden te beluisteren die uit zijn mond kwamen, toen Hij als eerste over zijn Gemeente sprak. De evangeliën vertellen ons hoe Hij Zichzelf gaf aan het kruis, en daardoor allen die in Hem geloven tot Zich getrokken en 'samen-gebonden' heeft (eergel. Joh. 11 : 52). Maar ook laat Hij ons zien welke gedragslijn zij moeten volgen aan wie Hij de staf 'lieflijkheid' overdroeg met de woorden:
`Een nieuw gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar hebt' (Joh. 13 : 34, 35; Joh.15 : 12, 17; 1 Joh. 3 : 10 en vele andere plaatsen).
Velen (zo niet allen) kennen Matth. 18:20 uit hun hoofd. In het buitenland is het soms de gewoonte (aanbevelings)brieven te richten aan: 'De gelovigen die op grond van Matth. 18 : 20 vergaderen te . . .' zónder de tekst te citeren. Dat wordt totaal overbodig geacht!
Alleen in het evangelie van Mattheüs vinden we dat de Heer gesproken heeft over zijn Gemeente (Matth. 16 : 18 en 18 : 17). In de andere evangeliën komen we het woord 'Gemeente' niet tegen. Op beide plaatsen wordt het ook verbonden met het gezag van de Heer dat Hij in handen van de discipelen legt (vgl. Joh. 20:23) zelfs al zijn het maar twee of drie die door de Heer 'samengebonden' of vergaderd zijn. Vergaderd zijn in zijn naam blijft echter niet beperkt tot het zich stellen onder zijn gezag; het houdt vooral in de erkenning van álles wat in die naam neergelegd is. In zijn naam is de volmaakte heerlijkheid van zijn persoon tot uitdrukking gebracht, zijn ganse wezen: licht en liefde.
En aan hen met wie Hij zich in genade verbonden heeft, heeft Hij van zijn Geest gegeven, en hen zo bekwaam gemaakt navolgers van Hem te worden. Mensen, die zichzelf volkomen vergeten om de karaktertrekken te vertonen van Hem die hen op zo'n heerlijke wijze duurzaam aan Zich verbonden heeft. God is licht, zegt 1 Joh. 1 : 5; wanneer wij in de duisternis wandelen, liegen we en doen de waarheid niet. Maar als wij in het licht wandelen hebben we gemeenschap met elkaar (vers 6 en 7).
God is liefde, zegt 1 Joh. 3 : 9 en 16; als God ons zó heeft liefgehad zijn wij ook schuldig elkaar zó lief te hebben. Niemand heeft ooit God aanschouwd. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt. Hieraan wéten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons is, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft (vers 11-13).
Niemand heeft ooit God aanschouwd, zegt Johannes hier. Maar dát moet nu mogelijk worden voor iedereen. Iedereen moet uit de manier waarop we met elkaar omgaan en in het licht wandelen, zien hoe God is!
In het leven van de Heer Jezus zien we dat volmaakt. Maar wil het leven van de Heer Jezus bij ons openbaar worden, dan moeten we ons in alle ernst afvragen wat Hij blijkens deze hoofdstukken van ons verwacht.
(1) Christus' dood en opstanding is de enige grondslag (Matth. 17 : 22, 23)
De dood en opstanding van Christus hebben een geweldige betekenis voor God en mens. Voor God, omdat Hij daardoor verheerlijkt werd en een grondslag vond om zondaren te rechtvaardigen. Voor de mens, omdat het de enige grondslag is waarop hij tot God kan naderen en vrede met God kan vinden. Iedereen die op deze grondslag staat, behoort principieel tot de gelovigen waarvan Matth. 18:20 spreekt.

De dood en opstanding van Christus hebben voor de gelovigen ook vele en vergaande consekwenties. Eén ervan is dat uitingen van het vlees in dat gezelschap uit den boze zijn. Toen Christus in de dood ging werd het oordeel aan de oude mens voltrokken. Hoe zullen we het vlees dan nog kunnen toestaan zich te laten gelden in de tegenwoordigheid van de Heer, die in ons midden is?
Iemand heeft eens beweerd: 'Wanneer ik naar de samenkomst ga, laat ik de oude mens thuis. Alleen de nieuwe is daar aanwezig'. Deze gedachte is even dwaas als verwerpelijk. Thuis hebben we evengoed de nieuwe mens aan te doen. De oude heeft daar evenmin rechten. Zijn invloed is daar even boos als in het midden van hen die rondom de Heer vergaderd zijn. En of dat nu een vrome of een onverschillige 'oude mens' is, maakt geen verschil. Beide zijn boos en verwerpelijk.
(2) Voor de mensen in deze wereld mogen we geen aanleiding tot vallen zijn (Matth. 17 : 24-27)
Dit gedeelte, dat handelt over de tempelbelasting en de stater in de bek van de vis, laat ons zien, dat zij die Christus niet volgen, nauwkeurig op christenen letten. Ten opzichte van hen hebben we een grote verantwoordelijkheid. Ons gedrag zou voor hen aanleiding kunnen zijn zich van het evangelie af te keren.
De Heer maakt duidelijk dat er rechtens voor Hem en zijn volgelingen geen enkele plicht is de tempelbelasting te betalen. Het was in strijd met de positie van Christus als Zoon van God. Wanneer deze belasting betaald werd zou de schijn tégen hen zijn. En ondanks dat zegt de Meester: 'Ga heen en betaal het voor Mij en u'. Is dit geen prachtig voorbeeld van een handeling die schijnbaar in strijd met een beginsel, en toch volkomen legaal is?
Hier zien we hoe belangrijk het is om beslissingen die verband hebben met onze principiële houding tegenover ongelovigen in afhankelijkheid van de Heer te nemen, opdat zij niet 'geërgerd' worden. Wie meent dat hij voldoende heeft aan regels en beginselen krijgt hier de les te leren dat er méér nodig is dan kennis van de leer.
In het Spreukenboek komen de woorden kennis, inzicht en wijsheid vaak voor. We hebben ze alle drie nodig: kennis van schriftuurlijke beginselen; inzicht in hun onderlinge verbanden en belangrijkheid, en wijsheid om ze onder verschillende omstandigheden toe te passen.
Dit houdt wel in dat dé één wel eens een vraagteken zal plaatsen achter het gedrag van een ander. Maar laat hij dan bedenken: 'een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd' (Rom. 14 : 5). 'Of hij staat of valt gaat zijn eigen Heer aan, en hij zal staande gehouden worden, want de Heer is machtig hem staande te houden' (Rom. 14 : 4).
Om ons als christen in deze wereld te kunnen gedragen hebben we niet alleen bepaalde beginselen in het Woord, maar ook de Heilige Geest ontvangen. Die wil ons leiden op onze wegen opdat we wandelen in wijsheid tegenover hen die buiten zijn (Kol. 4 : 5; 1 Thess. 4 : 12 en 1 Tim. 3 : 7). Zo niet, dan is het gevolg dat de naam van God gelasterd wordt (2 Kor. 3 : 6).
God wil dat alle mensen behouden worden, en het gedrag van zijn kinderen mag geen verhindering zijn voor hun bekering!
Hoe belangrijk deze zaak is kunnen we concluderen uit het feit dat de Heer Jezus een wonder laat gebeuren.
(3) Onze houding ten opzichte van allen die 'binnen'zijn (Matth. 18 : 1-11). Wanneer iemand een verkeerde houding aanneemt tegenover 'een kleine in het koninkrijk der hemelen', zou het 'beter voor hem zijn dat een molensteen om zijn hals werd gehangen en hij in de diepte van de zee zou zinken. Wee de wereld vanwege de aanleiding tot vallen! Want het is noodzakelijk dat de aanleidingen tot vallen komen: wee evenwel die mens door wie de aanleiding tot vallen komt!'
Wanneer we moeten erkennen dat er inderdaad 'kleinen' afvallen, zullen we ons dan niet afvragen of we zelf niet een struikelblok voor hen zijn geweest in plaats van een drager? En wanneer dat zo is zal dat erkend en beleden moeten worden.
Laten we er aan denken, dat de woorden die de Heer Jezus hier spreekt een reaktie waren op de vraag van de discipelen; `Wie is toch de grootste in het Koninkrijk der hemelen?' (Matth. 18 : 1).
Zijn onze harten, is mijn hart, anders gestemd dan de harten van de discipelen? Het antwoord van de Zoon des mensen, die gekomen is om het verlorene te behouden luidt: 'De grootste? Dat is de kleinste!'
Dat zijn de kleine kinderen, maar óók de kleinen in geestelijk opzicht, kleine kinderen in het geloof, omdat ze pas bekeerd zijn (1 Joh. 2 : 13). Zij zijn de zorgenkinderen van de Opperste herder der schapen die van de 'groten' verwacht dat ze hen eenzelfde plaats in hun hart geven en de grootste zorg en aandacht aan hen zullen besteden opdat ze niet verachteren in genade!

(4) Zorg voor het afgedwaalde schaap (Matth. 18 : 12-14).
Dit punt is niet los te koppelen van het vorige. Het gaat nog steeds om de vraag wie de grootste is. De Heer komt nu met een tegenvraag: `Wat denkt u? Als een mens honderd schapen heeft en één daarvan is afgedwaald, zal hij niet de negenennegentig op de bergen laten en het afgedwaalde gaan zoeken? Het gaat hier niet om de Goede Herder die een verloren zondaar zoekt om hem uit de macht van de zonde te redden, maar om 'een mens, die het afgedwaalde zoekt en terugbrengt'. Wanneer een mens ten opzichte van zijn schapen z6 handelt, hoeveel te méér mag dan van een volgeling en leerling van de Goede Herder verwacht worden dat hij het afgedwaalde opzoekt en terugbrengt? Niet de negenennegentig schapen die veilig in de bergen aan een toebereide dis zitten en uit een overvloeiende beker drinken, hebben de meeste aandacht nodig. Het afgedwaalde is het eerst aan de beurt!
Wie dat nalaat handelt regelrecht tegen de wil van de Vader die niet wil dat één van deze kleinen verloren gaat (Matth. 18 : 10 en 14).
Voor het vlees zijn zwakken en afgedwaalden dikwijls een bezoeking. Je komt er nooit mee klaar!
`Het zijn vaak dezelfde schapen die de herder kopzorgen geven!' verzuchtte eens de herder van de kudde van de Rhedense schaapskooi toen hij z'n hond op een paar schapen afstuurde. Ja, voor het vlees is het inderdaad `honds' werk. Maar de herder die geestelijk is laat de negenennegentig achter in de bergen en gaat het afgedwaalde zoeken. 'En als het gebeurt dat hij het vindt, voorwaar Ik zeg u, dat hij zich meer verblijdt over dit dan over de negenennegentig die niet afgedwaald zijn geweest' (Matth. 18 : 13)

(5) Er is geen plaats voor onbeleden zonden jegens elkaar (Matth. 18 : 15-20). De aanwijzingen die we in dit gedeelte vinden zijn zo eenvoudig dat een klein kind ze kan begrijpen. Maar tegelijkertijd voor een mondig mens zó moeilijk dat het nodig is als een kind te worden om ze op te volgen. Er is geestelijke kracht voor nodig om deze weg te bewandelen. Het gebrek hieraan is de reden dat er hier en daar nog heel wat aan onopgeloste problemen is blijven liggen. Hoe lang zullen wij het geduld van de Heer op de proef stellen door ze te negeren? Waar is het wachten op om aan de oplossing van het probleem te gaan werken? Op de ander soms? Op degene die gezondigd heeft?
Hier lezen we dat de eerste stap gezet moet worden door hem tegen wie gezondigd is!
Maar wanneer hij die gezondigd heeft zich bewust is geworden van z'n zonde, is er voor hem geen enkele reden om te wachten op het bezoek van hem tegen wie gezondigd werd. Mattheüs 5:23-25 zegt immers: 'Wanneer u dan uw gave offert op het altaar en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uw gave voor het altaar en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom dan en offer uw gave.'

(6) Vergevingsgezindheid (Matth. 18 : 21-35).
De door dadendrang gedreven Petrus zag de bui al hangen. Je kunt toch niet eindeloos blijven doorgaan met vergeven? dacht hij.
Petrus noch wij hebben een goed begrip van de schuld die God ons vergaf. De Heer Jezus wil ons een handje helpen, wanneer Hij onze persoonlijke schuld bij God taxeert op 10.000 talenten en onze vordering op een broeder op 100 denaren. Gerekend naar de tegenwoordige koopkracht is dat zegge en schrijve driemiljardachthonderdveertigmiljoen gulden tegenover vierenzestighonderd, dat is een verhouding van 600.000 op 1.
Je vraagt je toch wel af of die slaaf die 10.000 talenten schuldig was, wel besefte wat hij zei toen hij uitriep: 'Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen!' Maar hadden wij veel méér besef van onze schuld toen we ontdekten dat we zondaren waren? Tóch was er voor hem en ons volledige kwijtschelding van de schuld!
Maar nu komt het. De Heer houdt Petrus en ons een spiegel voor.
Een medeslaaf is 6400 gulden schuldig. Dát is in ieder geval nog een keer met zuinigheid en verstandig financiëel beleid bij elkaar te sparen. Toegegeven, het is geen kleinigheid, maar vergeleken bij onze persoonlijke schuld toch maar een fooi. En daarvoor zet de schuldeiser z'n medeslaaf gevangen! Niemand van ons zal er moeite mee hebben dat de Heer van die slaaf bij het vernemen van deze gebeurtenis hem overgeeft in de handen van folteraars totdat hij hem het verschuldigde (alsnog) zou betaald hebben. Net goed!
Maar wees voorzichtig! Zei David ook niet eens iets in de geest tegen de profeet Nathan, die een verhaal had gehouden over een rijke heer, die een heerlijke maaltijd had laten aanrichten van het enige lam van een arme man? Woedend was David toen uitgevallen: 'Die man is een kind des doods!' En toen was plotseling die hand met die wijsvinger uit Nathans wijde profetenmantel geschoten en striemden de woorden van de Godsman hem recht in het gezicht: 'Gij zijt die man!'
Heel ernstig zijn de woorden waarmee de Heer Jezus deze gelijkenis besluit: 'Zo zal ook mijn hemelse Vader u doen, als u niet ieder zijn broeder van harte vergeeft'.

(7) Geef acht op uzelf en op de leer (Matth. 19 : 1-15).
Tenslotte zijn we aangekomen bij het laatste punt.
We ontmoeten de farizeeërs. Mensen, gepokt en gemazeld in de leer. Een benaming van personen die ons met afkeer vervult. Alhoewel ... zouden er wel christenen zijn die niets van een farizeeër in zich hebben?
Er volgt een levendige discussie. Op de inhoud daarvan zullen we nu maar niet ingaan. Eén woord van de Heer Jezus wil ik hier echter citeren en dat bevat de reden waarom God in de wet mannen toestond hun vrouwen weg te zenden: 'Vanwege de hardheid van uw harten!' (Matth. 19 : 8).
Het vervolg van deze geschiedenis toont pijnlijk dat niet alleen farizeeërs harde harten hebben maar discipelen ook. Als de Heer zegt, dat wie zijn vrouw verstoot om hoererij, en met een ander trouwt, overspel pleegt enz., mengen zij zich in de discussie met de woorden: 'Als de zaak van de man met de vrouw zo staat is het niet raadzaam te trouwen'. Het lijkt wel of de farizeeër bijval vinden bij de discipelen!
Maar helaas, niet alleen hier blijkt de verkeerde gezindheid van de volgelingen van Jezus. In de verzen 13, 14 en 15 gunt Mattheüs ons opnieuw een blik in hun harten. Eerlijk en zonder iets te verbergen vertelt Mattheüs dat zij het met z'n allen bestaan hebben om kinderen te verhinderen bij Jezus te komen. Ik denk dat het schaamrood hem opnieuw op de kaken kwam toen hij dit, gedreven door de Geest van God, neerschreef. Over harde harten gesproken. Ziet u de verbindingslijntjes die door deze vijftien verzen heenlopen? Van die Farizeeërs naar de discipelen en van de discipelen uit het jaar 30 naar de discipelen anno 1983?
En wie worden daar het slachtoffer van? Inderdaad! Veel vrouwen en kinderen! Waar vinden we naast aandacht voor belangrijke leerstellige zaken óók nog aandacht voor vrouwen en kinderen die de discussie niet meer kunnen volgen, maar die wél verlangen naar een zegen van de Heer?
Dáárom is het woord van de apostel zo belangrijk: Geeft acht op uzelf en (daarna) op de leer.
Zeven keer hebben we samen in de spiegel van Gods Woord gekeken. Hebben we daarbij acht gegeven op onszelf? Hebben we onszelf gezien? Laten we dan niet doen zoals de man over wie Jakobus schrijft, die zich bekijkt, vervolgens weggaat en dan onmiddelijk vergeten is hoe hij er uitzag.















00001248


(C) 2005 - Alle rechten voorbehouden

Deze pagina afdrukken