In een vorig artikel hielden wij ons bezig met de vrije werking van de Geest in de samenkomsten van de gemeente. We zagen hoe belangrijk het is dat de Heilige Geest metterdaad alle ruimte krijgt om te gebruiken wie Hij wil. Maar we zagen ook dat Hij met een 'principiële' ruimte niet veel kan aanvangen, en dat het nodig is Hem toe te staan ons gehele hart en leven in bezit te nemen om ons en anderen te kunnen zegenen. En dat betekent dat het bij onszelf begint.
Ruim baan voor de Geest De mate waarin wij ons dagelijks openstellen voor zijn invloed is natuurlijk ook maatgevend voor onze inzetbaarheid in de eredienst en de dienst van het Woord. Wanneer we bedenken dat de tijd die we in de samenkomsten doorbrengen hooguit drie procent van de uren in onze week in beslag neemt, beseffen we dat de leiding van de Geest een veel grotere plaats heeft in ons leven buiten de samenkomsten om. Daarom is het zo belangrijk ons af te vragen hoe het daarmee is gesteld. Om daar achter te komen, kunnen we ons leven het beste vergelijken met de gelovigen uit Thessalonika. In de aan hen gerichte Brief komen niet allerlei moeilijke leerstellige problemen aan de orde. Het geeft ons veeleer een beeld van hun leven van elke dag. Neem gewoon uw bijbel en lees met me mee de Eerste Brief aan de Thessalonikers. De mensen daar vormden samen een zeer gemêleerd gezelschap. Onder hen bevonden zich sommige Joden die zich bij Saulus en Silas hadden aangesloten en ook een grote menigte van de godsdienstige Grieken, en van de voorname vrouwen niet weinigen (Hand.17:4). Slechts drie sabbatten lang kon Paulus daar het evangelie verkondigen. Daarna werd de grond hem zo heet onder de voeten dat de broeders hem midden in de nacht naar Berea zonden, samen met Silas. Ze hadden dus nog maar weinig onderwijs genoten. Veel minder dan de jongsten 'onder ons'. Zo heerste er o.a onkunde betreffende degenen die ontslapen waren. Kennelijk verkeerden zij in de veronderstelling dat de overledenen de komst van de Zoon van God niet meer konden meemaken. Door hun onwetendheid putten zij geen troost uit het feit dat ze in de toekomst herenigd zouden worden met hen die ontslapen waren. Dat is voor Paulus aanleiding hen daarover te onderwijzen (1Thess.4). Maar dit was niet het manco in hun kennis. Paulus bad er dag en nacht zeer overvloedig voor hun gezicht te mogen zien en te voltooien wat aan hun geloof ontbrak (3:10). 'Wat aan hun geloof ontbrak' had betrekking op hun kennis, niet op hun leven, want dat stond in het teken van 'geloof, liefde en hoop' (1:3)! Dát is nu juist zo prachtig bij de Thessalonikers: het ontbrak hun aan kennis, maar hun leven was een leven waarin de ge Geest alle ruimte kreeg zodat 'de wind' van de Geest door Macedonië èn Achaje waaide en die hele streek tot leven bracht. In elke plaats vertelde men rond (vgl:1:8 ; Rom.1:8) hoe zij zich van de afgoden hadden bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn. Is het niet grandioos, dat deze in velerlei opzicht onkundigen zo'n getuigenis aflegden? Niet van hun Schriftkennis, die was maar magertjes, maar van hun Heer en Heiland die ze liefhadden met hun woord en met hun daad, en die alles voor hen betekende en over Wie ze onmogelijk konden zwijgen omdat hun hart overliep. Zij zijn een levensechte illustratie van wat onze Here Jezus zei op de laatste, de grote dag van het loofhutten-feest: 'Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit nu zei Hij van de Geest, die zij die in Hem geloven, zouden ontvangen' (Joh.7:37-39). Zij, ook de niet weinige voorname vrouwen, waren hun comfortabele leven kwijt om net als de gemeenten in Judea vervolgingen en verdrukkingen te ondergaan (2:14). Dit overkwam hen niet als een verrassing, want toen Paulus bij hen was, had hij hun tevoren gezegd dat wanneer ze Christus zouden aanvaarden als hun Heiland, hun verdrukking stond te wachten (3:4). Zij moesten een keus maken en kozen voor de Heer, ondanks verdrukking en vervolging. Wat ze prijsgaven werd ruimschoots vergoed door Wie (niet: wát) ze er bij wonnen! Heel bewust maakten zij hun keuze! Toen Paulus hals over kop Thessalonika moest verlaten, reisde hij naar Berea, waar hem dezelfde verdrukking overkwam. Vandaar moest hij de wijk nemen naar Athene. Daar gaf hij aan de broeders uit Berea die hem vergezeld hadden, bevelen mee voor Silas en Timotheüs (Hand.17:15). Uit 1Thess.3:1-3 blijkt dat het bevel voor Timotheüs inhield, dat hij vanuit Berea terug moest gaan naar Thessalonika om de gelovigen daar te versterken en te vermanen en zich daarna zo spoedig mogelijk weer bij Paulus te voegen. Die was inmiddels van Athene doorgereisd naar Korinthe (Hand.18:5). Wat een bijzondere zorg van Paulus voor de gelovigen in Thessalonika blijkt hieruit. 'Hij hield het niet langer uit', toen de bezorgdheid voor hen hem bekroop. En toen Timotheüs eindelijk met nieuws over hen bij hem kwam, waren de goede berichten over hun geloof en liefde voor de vurige evangelieprediker als een evangelieverkondiging, een blijde boodschap. Het was zijn 'leven' (3:6-8)! Als dit bericht voor zijn hart al 'een evangelie' was, zal het praktische geloof en de liefde van de gelovigen in Thessalonika dat zeker geweest zijn voor de Heer! Het gebrek aan leerstellig onderwijs was geen verhindering voor een gezonde geestelijke ontwikkeling. Toen Paulus inderhaast zijn onderwijs moest afbreken, ging God, die een goed werk in hen was begonnen, ongestoord verder met het geven van zijn onderwijs door de Heilige Geest. Wat de leerstellige kant betreft, waren ze afhankelijk van apostolisch onderwijs, maar om als gelovigen met elkaar op te trekken, hadden ze Paulus' dienst niet nodig. Dit blijkt duidelijk uit 4:9: 'Wat de broederliefde betreft: hierover hebt u niet nodig dat wij u schrijven, want zelf bent u door God onderwezen om elkaar lief te hebben; want u doet dat ook.' Is er wel een Brief waarin Paulus zo'n positief beeld van de gelovigen schetst als die aan de Thessalonikers? Ik geloof van niet! In deze Brief is het algemene onderwerp het gewone dagelijkse leven met de Heer (5:10) dat onder vervolging en verdrukking staat. In deze Brief spreekt de apostel twee keer over de wil van God. De eerste keer betreft het ons persoonlijk leven, afgezonderd voor en toegewijd aan God (onze heiliging, 4:3); de tweede keer betreft het ons leven als gemeenschap, dat gekenmerkt dient te worden door erkenning van arbeiders die de Heer heeft gegeven, door vrede onder elkaar, door zorg voor elkaar, door lankmoedigheid jegens allen, door het jagen naar het goede voor elkaar en voor allen, door blijdschap, door een leven in biddende afhankelijkheid van de Heer en door dankbaarheid (5:12-18). Deze kenmerken waren allemaal te vinden bij de gelovigen te Thessalonika. Zij hadden liefde voor elkaar en tot allen (3:12); zij behaagden God in hun wandel (4:1); er was broederliefde (4:9); zij bouwden elkaar op (5:11). Dat betekent niet dat ze volmaakt leefden, want ze werden vermaand daarin nog toe te nemen en overvloedig te zijn. Maar het betekent wèl, dat de Geest van God over hen kon beschikken en het Woord van de Heer alom weerklonk in heel Macedonië en Achaje, zodat God en de naam van de Here Jezus werden verheerlijkt. De Korinthiërs bezaten veel kennis. Hun kennis maakte hen opgeblazen en hoogmoedig, waardoor hun samenkomsten niet meer tot eer van God en tot zegen voor de gelovigen waren. De gelovigen te Thessalonika daarentegen bezaten weinig kennis. Maar de kennis die ze hadden, bewaarden en koesterden ze in hun harten. Zij blusten de Geest van God niet uit wanneer ze de kans kregen goed te doen aan elkaar en aan allen, maar gaven Hem alle ruimte, zodat de Geest hen bezielde in het leven van elke dag om God te verheerlijken. En is het beoefenen van deze liefde niet de voorwaarde Waaraan wij moeten voldoen opdat de Heer onze harten kan versterken om onberispelijk te zijn in heiligheid Voor onze God en Vader bij de komst van onze Here Jezus met al Zijn heiligen (3:13)? Bepaalde specifieke leringen betreffende de Gemeente van God hadden zij kennelijk niet nodig om toch volop als gemeente te kunnen functioneren en als voorbeeld gesteld te kunnen worden voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje (1:7). Zij wisten weinig en misten allerlei hulpmiddelen die ons ten dienste staan. Het boekje 'Eén in de naam van Jezus' hadden zij niet in hun boekenkast staan, noch andere 'geschriften van de Broeders'. En toch als gemeente functioneren zoals God het bedoelde! Hoe dat mogelijk was? Door de Heilige Geest te laten beschikken over alle terreinen van hun leven. Niet alleen in de samenkomsten, maar altijd en overal! Wanneer wij de kans kregen hun een vraag te stellen, zou ik het zó willen formuleren: 'Wie of wat bindt jullie samen? Wat is de bron van jullie persoonlijk en gemeenschappelijk leven? Wat brengt jullie ertoe elkaar en ook je vijanden lief te hebben? En wat brengt jullie op de eerste dag van de week bij elkaar? Hoe komt het dat men in de wijde omgeving van jullie geloof spreekt?' Hun antwoord zou ongetwijfeld heel kort luiden: 'De liefde van de opgestane Here Jezus! Hij heeft ons liefgehad en daarom hebben wij Hèm lief!' Ziet u wel, dat er helemaal geen sprake is van ingewikkelde en moeilijke leerstellige beginselen en grondslagen? De enige echte bijbelse grondslag van ons héle leven als christen, of we elkaar nu buiten of in de samenkomst ontmoeten, is en blijft 'de liefde van Christus'. Dát is het herkenningspunt. In 1Kor.13 draait alles om de liefde. Het is wel 'het lied der liefde' genoemd. Het begint en eindigt ermee: 'En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.' Aan het dertiende hoofdstuk gaat vooraf het hoofdstuk over de gaven die God aan de Gemeente geeft en in het veertiende hoofdstuk lezen we iets over het gebruik van deze gaven. Het onderwijs uit deze beide hoofdstukken (12 en 14) konden de Thessalonikers voor het moment missen, omdat zij stonden op de meest fundamentele grondslag die de Schrift aangeeft: die van 1Kor. 13. God Zelf had hen hierin onderwezen. Dit onderwijs gaat terug op het eerste en grootste gebod: 'U zult de Here, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede nu, daaraan gelijk: 'U zult uw naaste liefhebben als uzelf.' Aan deze twee geboden hangt de hele wet en de profeten' (Matth.22:37-40; 19:19; Mark.12:31; Luk.10:27; Rom.13:9; Gal.5:14; Jak.2:8). Zo was het bij de Thessalonikers! Waarom zou dat nu niet meer kunnen?
|