Mensen die op hun Heer wachten Lukas 12


Mensen die op hun Heer wachten

Lukas 12:1-12



Van mensen die op hun Heer wachten, wordt wel een bepaalde houding verwacht. Een houding geheel anders dan die van de Farizeeën. Hun bedoelingen waren aanvankelijk zuiver en oprecht. Maar doordat hun oog niet eenvoudig was gebleven, zijn ze scheefgegroeid, uit balans geraakt en een toonbeeld van huichelarij geworden. En het zijn juist de discipelen van Christus die zo gemakkelijk in een dergelijke strik terecht kunnen komen.

Onze houding ten opzichte van onze omgeving (Lk12:1-12)
Vandaar dat, alhoewel er duizenden mensen waren bijeengekomen, de Meester Zich in de eerste plaats tot de discipelen wendt om hun aanwijzingen te geven om niet in dezelfde fouten te vervallen, maar als oprechte dienstknechten zich niet door allerlei dreigende omstandigheden uit het goede spoor te
laten brengen. Voor de discipelen zag het er op dat ogenblik ook niet zo rooskleurig uit. De Farizeeën vielen nogal heftig uit als reactie op Jezus' aanval. Ze hebben Hem het vuur na aan de schenen gelegd en openlijk getracht Hem met strikvragen in het nauw te brengen. Hun vijandschap bleek uit elke vraag en elke opmerking die zij maakten. Juist dan, wanneer de vijandschap tegen Christus openbaar wordt, is er bij ons de neiging om in onze schulp te kruipen, de verleiding om te huichelen, de behoefte om je geloof heimelijk te belijden. Maar, zo maakt Christus nu duidelijk, daar schiet je helemaal niets mee op, want wat jij uit vrees voor anderen probeert te verbergen, zal vandaag of morgen toch bij iedereen bekend worden.
Een van de meest succesvolle wapens die de satan in de strijd gooit om ons te verlammen, is vrees voor mensen en omstandigheden. Daarom moeten wij leren angst te hebben voor de dingen waarvoor wij terecht het meest moeten vrezen. En dat zijn juist niet de zichtbare aardse machten en de ogenschijnlijke machthebbers; de mensen die ons op de nek zouden kunnen springen. Als dienstknechten van de Allerhoogste, de Rechter van de ganse aarde, moeten we onze vrees beperken tot die Ene, die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen. Dat is Dezelfde die de sleutels heeft van de dood en de hades!
Natuurlijk kan zo'n houding wat ons dagelijks leven en onze nabije toekomst betreft, desastreuze gevolgen met zich meebrengen. Maar dan mogen we bedenken dat de zichtbare dingen tijdelijk en de onzichtbare dingen eeuwig zijn. Dan mag je je herinneren, zegt Christus hier, dat ook al sta je helemaal alleen, het oog van de Vader op je gericht is. Voor slechts twee duiten ben je al eigenaar van vijf musjes, terwijl niet één van deze vijf door mijn Vader vergeten is. Kun je nagaan hoe waardevol jij in het oog van mijn Vader bent! Want Ikzelf ben de Prijs die de Vader wil betalen om jou tot zijn eigendom te kunnen rekenen. Daarom heb je geen enkele reden om Mij te verloochenen voor de mensen, ook al slepen ze je voor de synagoge, voor de overheden en de machthebbers. Belijd Mij voor alle mensen en in alle omstandigheden. De Heilige Geest Zelf zal je de woorden geven die je moet spreken. Het is per slot van rekening niet jouw getuigenis, maar het getuigenis van de Geest Zelf, die door jou spreekt! Ongetwijfeld zal dat agressie oproepen bij de ondervragers. Je hebt kans dat ze beledigende opmerkingen maken over Mij, de Zoon des mensen. Wanneer ze later tot inkeer mochten komen, zal hun dat vergeven worden, maar wanneer zij jou lasteren (d.w.z. moedwillig blijven weigeren de boodschapper en zijn boodschap aan te nemen), lasteren ze in feite de Heilige Geest, en dat zal hun niet vergeven worden. Evenmin als Ik jou zal vergeven wanneer jij in alle ernst zou beweren en volhouden zonder er ooit spijt van te krijgen, niets met Mij te maken te willen hebben. Het dagelijks bedenken en in praktijk brengen van deze aanwijzingen is vooral in deze tijd voor ons als discipelen van Jezus Christus van levensbelang. Maar dit is niet het enige. Er is meer.

Onze houding ten opzichte van de materiële dingen (Lk12:13-34)
Bij Martha en Maria zien we dat ze de Heer gediend hebben met hun goederen. Maar ook dat er evenwicht moet zijn in het dienen en het zitten aan de voeten van de Heer. Wanneer dat uit balans is, daalt in de ogen van de Heer de waarde van de dienst tot het nulpunt. Bij mensen die op hun Heer wachten, mag er geen wanverhouding zijn tussen hen en hun bezit. Om dit onder de aandacht te brengen vertelt Lukas hier in een morele volgorde (vgl. Lkl:3) over iemand die uit de schare komt en tegen de Heer zegt: 'Meester, zeg tot mijn broeder, dat hij de erfenis met mij dele!' Dergelijke kwesties blijken niets, of in ieder geval nauwelijks iets, uit te hebben staan met het leven in het koninkrijk van God. De Heer laat Zich niet voor het karretje van de benadeelde erfgenaam spannen. Integendeel, Hij zegt hem dat hij zich moet wachten voor alle hebzucht – zelfs dus wanneer hij rechten op iets kan laten gelden –en dat hij zelfs niet de beschikking heeft over zijn eigen leven. Dit illustreert Hij dan met de gelijkenis van de rijke dwaas en voegt de waarschuwing erbij: 'Zo vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.' Een dergelijke houding ten opzichte van bezit komt overeen met wat Paulus schrijft: 'bezittende als niet bezittende'.
Kennelijk behoort dus een erfenis, die je neus voorbij dreigt te gaan door toedoen van je broer, niet tot de zaken waarover een discipel van het Koninkrijk zich echt druk behoort te maken. Maar waarover moet hij zich dan wél zorgen maken, wanneer hij niet zijn eigen recht moet zoeken? De Heer zet ons op een ander spoor. Hij wil dat we ijverig zullen gaan zoeken naar zijn Koninkrijk en zegt ons toe dat al die andere dingen ons bovendien geschonken zullen worden. Er staat niet bij wanneer Hij ons die zal geven, maar wel, dat het Hem behaagt – en wat betekent dat anders dan dat Hij dat met grote blijdschap doet – ons het Koninkrijk te geven. Daarmee bekleedt Hij ons met een heerlijkheid die groter is dan de heerlijkheid van Salomo die nog overtroffen werd door de heerlijkheid van de veldbloemen. Daarom hebben wij een beurs die niet oud wordt, een schat die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. Want waar de schat is van de mensen die op hun Heer wachten, daar zal ook hun hart zijn.
Toen ik nog een kind was, heeft mijn moeder me al leren zingen:

Wat vraag ik nog naar geld en goed,
als God de Heer mij mint?
Zijn liefde in Christus mij ontmoet,
'k in Hem een Vader vind?
Dan juich ik, daar mijn hart geniet,
mijn morgen én mijn avondlied.

Vervolg:

De Heer laat ons in het Lukasevangelie zien dat wij voor het front van de wereld het Koninkrijk van God gestalte kunnen geven. Zoals razendnieuwsgierige astronomen met verwondering de geheimen van het heelal proberen te ontrafelen, zo zou de wereld zich moeten verwonderen over de vrijheid en de vrede van de onderdanen van Gods Koninkrijk, om tot de ontdekking te komen dat hun eigen aards bezit heel schriel en schraal afsteekt bij de geestelijke rijkdommen van deze 'armen van geest', die in de wereld niet meegeteld worden.
Mensen die op hun Heer wachten, moeten regelmatig een rijtje aandachtspunten afchecken. Bijvoorbeeld: Zij horen niet alleen het Woord, maar bewaren dat ook (1). Dat zal vervolgens resulteren in een gevoelige antenne om de tekenen der tijden te verstaan (2), en hun oog eenvoudig maken (3), zodat de buitenkant in overeenstemming is met de binnenkant (4) en ze niet in huichelarij vervallen zoals eertijds de farizeeër (5). Deze vijf punten vormen als het ware de basis die nodig is om je houding te kunnen bepalen in een omgeving die je vijandig gezind is, vast te staan in het geloof en je onverschrokken te gedragen in de confrontatie met de tegenstanders (6). Ook is het nodig te weten hoe je houding moet zijn ten opzichte van de materiële dingen (7). Namelijk zodanig dat je voor de volle honderd procent gericht bent op waar het op aankomt: het zoeken en hanteren van de normen en waarden van het Koninkrijk van God. Zo komen we nu dan bij vers 35. Boven dit gedeelte staat in de Telos-vertaling 'Waakzame slaven', en als we verder lezen, ontdekken we dat die waakzaamheid vooral betrekking heeft op de manier waarop wij met elkaar omgaan en met de ons geschonken geestelijke goederen.

Slaven en rentmeesters
Vanaf vers 1-12 had de Heer Zich speciaal tot zijn discipelen gericht, vanaf vers 13-21 tot de schare en van vers 22-33 weer tot zijn dis-
cipelen. Nu, in de verzen 35-40, spreekt Hij de slaven zalig die de heer bij zijn komst wakende zal vinden. Die 'zaligheid' bestaat hieruit, dat als hij komt, hij hen aan tafel zal nodigen en bij hen zal komen om hen te bedienen. Waak ervoor, waarschuwt de Heer, dat er ingebroken wordt! En dan komt Petrus' vraag: 'Heer, zegt Gij met het oog op ons deze gelijkenis, of ook met het oog op allen?' Maar net als de man, die tegen Jezus zei: 'Zeg tot mijn broeder dat hij de erfenis met mij dele!', krijgt ook Petrus geen antwoord maar wel een ernstige waarschuwing. Ook al weer in de vorm van een gelijkenis. De slaven van zonet worden nu voorgesteld als rentmeesters die de taak hebben elkaar te verzorgen met de goederen die hun heer hun heeft toevertrouwd. Zij moeten deze goederen onder elkaar delen, elkaar ermee verzorgen. En de slaaf die zich gedragen heeft als een trouwe, verstandige rentmeester, wordt 'zalig' geprezen. Maar er zijn er ook die in plaats daarvan beginnen de slaven en slavinnen te slaan, en te eten, en te drinken en dronken te zijn.
Omdat Petrus geen antwoord krijgt op de vraag of de Heer nu tot allen of speciaal tot zijn discipelen spreekt, ontkomt niemand van ons eraan zich de waarschuwingen heel persoonlijk aan te trekken. Niemand van ons kan daarom een van de vier mogelijke vergeldingen als niet van toepassing zijnde aan de kant schuiven. Of we behoren tot de getrouwen en worden 'zalig' gesproken (1), óf we delen in het lot van de trouwelozen omdat we trouweloos hebben gehandeld (2), óf we ontvangen vele slagen omdat we niet gehandeld hebben naar de wil van de Heer, terwijl we die wil kenden (3), of we ontvangen weinige slagen omdat we de wil van de Heer niet hebben gekend (4).
Er is verschil in vergelding, en de beloning c.q de inhouding op de beloning (vgl. 1 Ko11 5) wordt vooral bepaald door de houding die we aangenomen hebben tegenover onze 'medeslaven' tot wie dus ook onze ongelovige buurman behoort, evengoed als onze gereformeerde of pinksterbroeder. Alle reden dus om ons af te vragen hoe wij, slaven van Jezus Christus, die tevens aangesteld zijn als rentmeesters over de geestelijke goederen die Hij aan een ieder van ons heeft toevertrouwd, omgaan (of omgegaan zijn) met onze medeslaven. Gelukkig is er tot de dag van Christus' terugkomst nog vergeving voor ieder die zich zijn zonde in herinnering brengt. Wie die kans voorbij laat gaan, kan, in ieder geval bij benadering, zich voorstellen wat hem of haar te wachten staat voor de rechterstoel van Christus.

De wortel van elke twist
Elkaar als rentmeesters dienen met de gaven die we van de Heer hebben ontvangen, kan slechts wanneer we, in navolging van de Meester, de slaaf van al onze medeslaven willen worden. Dat is de enige weg om onderlinge eensgezindheid te bereiken. 'Weest onderling eensgezind, streeft niet naar hoge dingen, maar voegt u bij de nederigen (of: de nederige dingen).' Waarop de Schrift direct laat volgen: 'Weest niet wijs in uw eigen ogen (Rm12:16)!' Want eigenwijsheid is de wortel van elke twist. Het komt voort uit een hoogmoedig hart en heeft alles te maken met wat we bezitten, inclusief onze geestelijke gaven. Jezus zegt: 'Van een ieder, wie veel gegeven is, zal veel geëist worden, en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd' (Lk12:48). Wanneer er ook maar Iets is, dat we moeten bezitten als niet bezittende, en nooit van ons leven voor eigen eer moeten aanwenden, is dat de gave die we van de Heer ontvingen om onze medeslaven ermee te dienen. Die hebben we niet gekregen om hen ermee om de oren te slaan, hen ermee te verwonden of af te breken, maar om hen ermee op te bouwen en te versterken zodat we allen waakzaam blijven, de Heer verwachten, en de inbrekers ons met rust laten.
Hoe vaak heb ik niet laten inbreken in mijn eigen leven en wellicht ook ingebroken in het leven van anderen. Dat wijst op onwaakzaamheid, slordigheid in het hanteren van de beginselen die we samen hebben overdacht. Onze persoonlijke geschiedenis kent wellicht perioden van een aaneenschakeling van
falen, van zelfingenomenheid en hoogmoedige trots waarmee we andere slaven krenkten en verwondden. Datzelfde kan gezegd worden van de geschiedenis van 'de Broeders' en van elke christelijke geloofsgemeenschap. Niet dat we de bedoeling hadden anderen pijn te doen, maar het gebeurde wel. Er zijn legio twisten geweest binnen christelijke denominaties met de situatie zoals de Heer die schildert in Lk12:45. Slaven die begonnen andere slaven en slavinnen te slaan, en te eten en drinken en dronken te zijn. Dronken van de wijn van hun begeerte om hun opvattingen te laten zegevieren over die van andere slaven. Zulken gedragen zich niet als slaven die op hun Heer wachten, maar als heren die hun slaven verachten. In plaats van hun medeslaven eten en drinken voor te zetten opdat zij vrolijk zouden kunnen worden, doen ze zichzelf te goed.

Rentmeesters die uitdelen
Trouwe slaven, die op hun Heer wachten, hebben een aantal bijzondere kenmerken.
Ze staan met de kruk van de deur in de hand om hun Heer, als Hij komt, terstond open te doen. Maar dit alleen is absoluut onvoldoende wanneer het niet gepaard gaat met het volgende.
Ze gebruiken hun gaven niet om hun gelijk te halen van hun medeslaven, maar maken zichzelf aan hen ondergeschikt om hen ermee te kunnen dienen. Niet alleen willen zij hun gaven en diensten wijden aan de onderdanen van het Koninkrijk van God, maar ook aan hen die er nog buiten staan, opdat dezen niet het lot van de ontrouwen zullen ondergaan, maar zalig gesproken zullen worden.
Laten we gelijk worden aan mensen die op hun Heer wachten.



00000906


(C) 2005 - Alle rechten voorbehouden

Deze pagina afdrukken