S.Streuper
Soms maak je het voor jezelf, soms, voor een ander. Soms maakt een ander het voor jou en soms zit je zonder. Onderweg heb je het broodnodig. Als je het niet hebt kan het gebrek eraan de oorzaak ervan zijn dat je onderweg bezwijkt. Jƒe kunt er niet buiten, geen dag! Ik heb het over teerkost. Een boterham voor onderweg. Voor een lege maag. Maar een ziel kan het nog veel minder dan een maag zonder 'teerkost' stellen! Welgeteld kom je het bij negen gelegenheden in de Bijbel tegen.
Teerkost in de misère 'En Jozef beval, dat men hun zakken met koren vullen en ieder het geld in zijn zak teruggeven zou, en dat men hun teerkost voor de reis zou geven' (Gen.42:25). 'En Jozef gaf hun wagens volgens Farao's bevel; ook gaf hij hun teerkost voor de reis' (Gen.45:21). Jozefs broeders hadden beweerd dat zij eerlijke lieden waren (vs.11) Nu moesten zij het bewijs daarvan leveren (vs.19). Voor hen natuurlijk een onmogelijke opgaven. Hadden zij niet hun broer gehaat en verkocht en hun vader onstilbaar verdriet bezorgd door hem te bedriegen? Was er een gemenere streek denkbaar dan zij hadden uitgehaald met hun broer en hun vader? Wij zijn eerlijke lieden ... En ze geloven het zelf!
Stap voor stap Niet gedreven door wraakgevoelens maar door het oprechte verlangen de breuk tussen hem en zijn broers te herstellen, treft Jozef de nodige maatregelen. Hij zal hun op een heel bijzondere manier hun misdaden in gedachtenis brengen. Niet in een frontale aanval, maar stap voor stap. Hij wil dat ze zelf tot de ontdekking zullen komen dat zij allesbehalve eerlijke lieden zijn. Hij zal ze in grote geestelijke benauwdheid brengen, zodat hun geen enkele uitweg meer overblijft dan schoon schip te maken met hun duister verleden. Toen hadden ze de euvele moed gehad meedogenloos op te treden tegen hun broer en hun vader. Stràks zou hun alle moed ontzinken wanneer ze zouden ontdekken dat God bezig was hen in te halen op hun brede weg.
Benjamin Jozef heeft het draaiboek gereed. Het eerste bedrijf kan beginnen. De broers, die nog niets vermoeden en zich eerlijke lieden wanen, blijft geen keus over. Ze moeten toezien dat Simeon nu van zijn vrijheid wordt beroofd en gebonden, evenals zij eertijds Jozef van zijn vrijheid beroofden en hem bonden. Opnieuw zullen ze — net als vroeger — een verklaring moeten geven aan hun vader Jakob. Nu over de afwezigheid van Simeon. En bovendien moeten zij hun vader zien over te halen hun jongste broer Benjamin mee te geven naar die onberekenbare onderkoning van de Farao. Op hetzelfde ogenblik dat zij deze voorwaarden horen, ontwaakt hun geweten en bekruipt hun een gevoel van grote angst. Later, wanneer één van hen onderweg naar huis zijn zak opent om zijn ezel te voeren, slaat hun de schrik helemaal om het hart. Daar ligt het geld boven in hun zakken. Wie heeft hun die streek geleverd? Hoe kunnen zij nu nog ooit bewijzen eerlijke lieden te zijn wanneer zij, terug in Egypte, voor de onderkoning verschijnen? Nu ontzinkt allen de moed. Ze zijn zeer ontdaan, beven als een riet en vragen zich eindelijk af: 'Wat heeft God ons nu aangedaan!' Ze kunnen niet meer voor- en niet meer achteruit. Ze zullen met een ontwaakt en angstig geweten eerst naar Jakob, hun vader moeten gaan, die zij het slachtoffer gemaakt hebben van hun jaloersheid, en tot overmaat van ramp ook nog eens met een bezwaard gemoed terug naar de onderkoning van Egypte. En wanneer het hen al gelukt Benjamin mee te voeren om Simeon terug te krijgen, is Benjamin voor de onderkoning natuurlijk niet voldoende 'bewijs' dat zij eerlijke lieden zijn, want hoe je het ook wendt of keert, het geld in de zak vormt een nieuwe aanklacht tegen hen. Jozef maakt het hun wel erg moeilijk. Hij spaart hen niet, omdat hij hun herstel zoekt. Hij leidt zijn broers op een moeilijk begaanbare weg van zelfoordeel en verootmoediging om hen tot een onberouwelijke bekering te leiden en hen uiteindelijk te zegenen. Maar hij laat ze niet met lege handen gaan. In de eerste plaats krijgen ze het koren waarvoor ze naar Egypte waren gekomen. En naast het geld dat in hun zakken teruggelegd is en dat hen zo hevig verontrust, heeft hij hun ook teerkost meegegeven voor onderweg. Het terugontvangen ge~dbet e- kent voor hen een extra beproeving maar de teerkost een versterking in de e roevin
De tweede keer wordt de teerkost genoemd in Gen.45:21. Jozef voorziet opnieuw zijn broers van teerkost wanneer ze naar huis teruggaan om hun vader op te halen. Nu is alles beleden, vergeven en vergeten wat hen van Jozef scheidde. Maar toch ligt er over deze terugreis nog iets van de donkere schaduw van een angstig geweten dat worstelt met onbeleden zonden en schuld. Niet ten aanzien van Jozef, maar van hun vader. Niet lang meer en ze zullen oog in oog staan met hun vader Jakob, en het is onmogelijk hun schanddaden voor Jakob te verzwijgen, nu ze die voor Jozef noodgedwongen moesten belijden. Merkwaardig genoeg deelt de Bijbel ons niets mee over de belijdenis die zij aan hun vader deden. Maar uit Gen.50:16,17 blijkt duidelijk dat zij dit op een zeker moment wel gedaan hebben. Het ligt voor de hand dat ze dat bij deze gelegenheid deden. Ook deze reis was dus een zware en moeilijke reis. Voor het vlees zelfs een onmogelijke reis. Een reis waarop een van nature onwillige geest gevoed werd met 'teerkost' uit Jozefs keuken.
De ware Jozef Geestelijk toegepast: de ware Jozef, Jezus Christus, wil ons altijd, wanneer er een breuk is tussen Hem en ons, op een zodanige weg leiden, dat ons geweten wordt geraakt en we de hand van God in onze omstandigheden gaan ontdekken. De schrik kan ons daarbij inderdaad alle moed ontnemen. Om toch die weg te kunnen gaan hebben we 'teerkost' nodig waaruit de nodige kracht geput kan worden om de weg van de Heer te gaan. De weg van de Heer is voor het vlees onbegaanbaar. Het vlees zegt van zichzelf: 'wij zijn eerlijke lieden'. Een mens wil en kan zich niet buigen voor God tenzij het geweten zich door Gods Geest laat overtuigen. Wie daarnaar wil luisteren zal ervaren dat Gods goedertierenheid hem tot bekering leidt (Rom.2:4) en dat hij voldoende 'teerkost' ontvangt, waaruit de geestelijke kracht geput kan worden om de weg van God, die tegen de menselijke natuur indruist, toch te gaan. L71
Teerkost in de woestijn
En zij bakten van het deeg dat zij uit Egypte hadden meegenomen, ongezuurde koeken, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet hadden kunnen wachten en ook geen teerkost voor zich hadden bereid (Ex.12:39). Hij deed manna tot spijze op hen regenen, en schonk hun hemelkoren; brood der engelen at ieder, Hij zond hun teerkost tot verzadiging (Ps.78:25). Omstandigheden kunnen er de oorzaak van zijn dat we zonder teerkost op pad moeten. Zo was het bij de Israëlieten toen ze hals over kop Egypte moesten verlaten. Alles wat zij aan etenswaren hadden kunnen meenemen was een beetje deeg. Er was in Egypte geen tijd genoeg geweest om het deeg te laten verzuren. Gelukkig maar: zij hadden van God ook niet de gelegenheid gekregen om zich teerkost te maken. Hun eigen belegde Egyptische broodjes, gegarneerd met uien, knoflook en pompoenen, zouden hen rechtsomkeert laten maken zodra het woestijnzand hun heet onder de voeten was geworden. Deed de gedachte aan de spijzen van Egypte hen niet altijd terugverlangen naar Egypte wanneer het hun tegenzat in de woestijn? God had iets beters voor hen dan dat. Niet hun eigengemaakte lunchpakket zou hun tot teerkost dienen. God zelf zou voor hen een tafel aanrichten in de woestijn. Hij deed manna tot spijze op hen regenen, en schonk hun hemelkoren; brood der engelen at ieder, Hij zond hun teerkost tot verzadiging (Ps.78:24vv.). Het is de moeite waard de hele psalm te lezen om goed onder de indruk te komen van het onverstand waarmee het volk destijds omging met dit 'hemels brood' en dan te bedenken, dat er voor ons geen enkel excuus overblijft wanneer wij hierin op hen lijken. Laat het waarschuwend voorbeeld van Israël ons ertoe brengen om met een voornemen van het hart bij de Heer te blijven en bij het Woord van zijn genade om door Hemzelf gevoed en gesterkt te worden met zijn 'teerkost', opdat wij onderweg niet bezwijken.
Teerkost voor de strijd Gaat midden door de legerplaats en beveelt het volk aldus; bereidt u teerkost, want binnen drie dagen zult gij de Jordaan hier overtrekken om bezit te gaan nemen van het land, dat de HERE uw God, u tot een bezitting geven zal (Joz.1:11). Toen de zonen van Jakob met lood in hun schoenen de weg van schuldbelijdenis en verootmoediging moesten gaan, was het Jozef die voor hun teerkost zorgde. Toen het uit Egypte bevrijde nageslacht van de twaalf zonen van Jakob de reis door de woestijn moest afleggen, richtte Jakobs God voor hen een dis aan in het onherbergzame gebied van de woestijn. Maar nu zij gereed staan om het beloofde land in bezit te nemen, krijgen zij het bevel voor zichzelf teerkost te bereiden. De zonen van Jakob vonden Jozefs teerkost kant en klaar in hun zakken. In de woestijn hadden de Israëlieten het voor het oprapen. Maar om hun persoonlijk erfdeel in het beloofde land te ontvangen teneinde straks de vrucht daarvan te kunnen genieten, is het absoluut noodzakelijk voor zichzelf teerkost te bereiden. Zonder dat kan de strijd van het geloof niet gestreden worden. Zonder strijd geen overwinning, en zonder overwinning geen zegen. Wanneer God ons door zijn goedertierenheid tot bekering heeft geleid en ons geestelijk voedsel verstrekt, dat wij maar voor het oprapen hebben om de woestijnreis te overleven, zijn we nog niet klaar. Hij heeft meer voor ons, veel meer. Het gaat er nu om, dat we zelf onze ransels moeten vullen met teerkost om in staat te zijn de geestelijke rijkdommen te ontdekken en te leren waarderen. Deze rijkdommen lagen al op ons te wachten om in bezit genomen te worden, toen we de wereld en Satan de rug toekeerden om ons tot God te wenden en zijn genadig aanbod in Christus aannamen. De wereld, waarvan Egypte een beeld is, lag toen achter ons en wij betraden de woestijn: een gebied waarin we wat onze veiligheid en teerkost betreft volkomen afhankelijk zijn van God. Het woord 'woestijn' roept bepaald geen liefelijke gevoelens in ons wakker. Maar dat is helemaal onterecht, want de Israëlieten betraden het beloofde land eerst na hun reis door de woestijn, maar voor een christen ligt dat anders. Hij ontvangt na zijn bekering direct het volledig pakket van alle geestelijke zegeningen. Voor hem liggen 'de woestijn' en 'het beloofde land' niet in elkaars verlengde, maar 'het beloofde land', de hemel, is al in zijn hart. Hij hoeft niet eerst nog een lange afstand af te leggen. Hij hoeft alleen maar zijn pakket uit te pakken om te ontdekken dat de meetsnoeren hem in liefelijke plaatsen zijn gevallen. En wanneer de hemel echt in zijn hart is heeft Egypte zijn glans en bekoorlijkheid verloren. Verlost uit de macht van de satan en de wereld, is hij overgeplaatst in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Hij komt meteen vanuit de duisternis van Egypte in het licht van God. En het is dàt licht, dat ons in dat dorre gebied omstraalt. Het ware te wensen dat we allen het aan ons bij onze bekering uitgereikte volledig pakket aan zegeningen hebben uitgepakt. Israël kreeg te maken met vijanden, toen ze het beloofde land in bezit namen. Ook vandaag liggen er kapers op de kust om ons onze zegeningen te betwisten. Dat betekent strijd. En om die te winnen moeten we ons zelf 'teerkost' bereiden. Wanneer u zich afhankelijk opstelt van mensen loopt u het grote risico bedorven, uw geestelijke gezondheid ondermijnende teerkost aangeboden te krijgen, zoals het Jozua en de oudsten overkwam... Het is bijzonder leerzaam en verrassend even verder in het boek Jozua te lezen over de deputatie van de Gibeonieten, uitgezonden om op listige wijze een verbond te sluiten met Jozua. Door hun oudsten en alle inwoners van het land was hun opgedragen: 'Neemt teerkost voor de reis mee en gaat hun (Israël) tegemoet en zegt tot hen: wij zijn uw knechten, sluit dan nu een verbond met ons' (Joz.9:1 D. Hun teerkost die uitgedroogd en verkruimeld was moest dienen als één van de bewijzen dat ze niet uit Kanaän, maar van een zeer ver land kwamen. Immers, als ze Kanaänieten waren werden ze uitgeroeid (Deut.20:16). En wat doen Jozua en zijn mannen? Ze laten zich om de tuin leiden. Ze nemen iets van hun teerkost (om te proeven of het werkelijk zo oud is als zij beweerden?), maar zij raadpleegden de Here niet (vs.14). Dat is voor ons bij alle twijfelachtige situaties de enige zekerheid: de HERE raadplegen. Daaraan dacht Jozua te laat.
Teerkost voor de strijd om onze rijkdommen te behouden Daarop namen zij de teerkost en de hoorns van dit volk met zich mee (Richt.7:8). Israël had nog maar nauwelijks zijn erfdeel in bezit genomen of daar had je de Midianieten al. Samen met Amalek en de stammen van het oosten trokken ze, talrijk als sprinkhanen, hun gebied binnen en lieten geen leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel, en vernielden al het veldgewas zodat ze verarmden. Wat heb je aan een erfdeel en aan vruchtbaar land dat op bestemde tijden wordt bevochtigd door de vroege en late regen, wanneer de ontelbare vijanden het gezaaide vertrappen en het land grondig verwoesten? Je bent veroordeeld tot de bedelstaf! In Richt.7 lezen we, dat de niet te tellen plunderaars onder aanvoering van Gideon worden verdreven door zegge en schrijve driehonderd geselecteerde strijders, die bewapend waren met teerkost, driehonderd hoorns, kruiken en fakkels (vgl. vs.8 en 11). Ze waren met tweeëndertigduizend uitgetrokken. Tweeëntwintigduizend die bang waren keerden terug. Van de tienduizend overblijvenden resteerden er driehonderd die de strijd aanbonden. Er vielen dus nog eens negenduizendzevenhonderd soldaten af omdat ze niet als in grote haast het water opgeslurpt hadden. Dezen moesten evenwel hun teerkost afstaan aan de driehonderd strijders. Zij hadden het nodig! Bij de persoonlijke gevechtsuitrusting van een soldaat behoort geen hoorn. Het leger was verdeeld in afdelingen en bij elke afdeling was een hoornblazer ingedeeld. De hoornblazers van het tweeëndertigduizend manschappen tellende leger hebben hun hoorns moeten afstaan aan de driehonderd strijders. Misschien heeft Gideon toen al geweten op welke wijze hij de vijanden zou bestrijden. Wanneer ze alle driehonderd tegelijk op de hoorns zouden blazen kon de vijand daaruit maar één conclusie trekken: dat ze, gezien het oorverdovend hoorngeschal van rondom, omsingeld moeten zijn door enkele tienduizenden vijanden. Hieruit kunnen we de les trekken, dat zij die door God uitgezonden zijn om aan het front strijd te leveren ter verdediging van onze geestelijke rijkdommen, niet met lege handen de oorlog ingestuurd kunnen worden. Naast hun eigen voedsel hebben ze nog de teerkost nodig van hen die ongeschikt zijn voor déze strijd, maar bruikbaar zijn om een soldaat van foerage te voorzien. Op deze manier hebben ze toch een onontbeerlijk aandeel in de strijd om te behouden wat we hebben. En wat zou het kleine legertje zonder hoorns beginnen? Het woord van God moet altijd rijkelijk in ons wonen opdat we in staat zijn hen die aan de linies strijden te bemoedigen met de 'teerkost' die we uit de voorraadschuur van ons hart moeten kunnen putten om hen te helpen, zodat zij met kracht op de horens kunnen blazen en Gods Woord alom wordt gehoord en gevreesd en de vijand onze zegeningen ongemoeid laat en wij ons kunnen verheugen in onze 'bodemschatten'.
Teerkost voor de strijd tegen het kwaad Wij zullen uit alle stammen van Israël van elke honderd mannen tien, van elke duizend honderd, van elke tienduizend duizend mannen nemen om teerkost voor het volk te halen, om na hun komst met Gibea in Benjamin te doen zoals past bij de schandelijke dwaasheid, die het in Israël begaan heeft (Richt.20:10). Alvorens het kwaad dat zich onder hen had voorgedaan te oordelen en te bestraffen moet het leger van Israël van de nodige teerkost worden voorzien. Dat was geen kleinigheid. Uit alle stammen van Israël waren de strijdbare mannen samengekomen bij de Here te Mizpa. Vierhonderdduizend mannen! Evenveel als de Engelse regering naar Zuid-Afrika zond ten tijde van de Boerenoorlog om de baas te worden over een handjevol Boeren. En ongeveer evenveel manschappen als tijdens de recente Golfoorlog in Saoedi-Arabië werden bijeengebracht. Deze vierhonderdduizend mannen moesten samen optrekken tegen het stadje Gibea omdat de burgers zich op een weerzinwekkende wijze seksueel misdragen hadden. Hieruit volgt direct al dat het optrekken tegen een ontelbare vijandelijke macht van buitenaf wel even verschilt met een vijand binnen eigen grenzen. In het geval van Gideon trokken de weinigen op tegen de velen, en in het geval van Gibea moeten de velen optrekken tegen de weinigen. Zo'n binnenlandse aangelegenheid is stukken gevaarlijker! U kunt zich voorstellen dat het geen kleine opgave was om de strijders van voldoende teerkost te voorzien. Uit alle stammen van Israël (van de soldaten?) moet een tiende deel de zorg voor het proviand op zich nemen. Dat ze daarmee een hele tijd bezig geweest zijn, laat zich gemakkelijk raden. Het hele volk was erin betrokken en het samen er mee bezig zijn had het volk als één man aan elkaar verbonden. Het verzamelen van de teerkost voor de strijders is wellicht de meest samenbindende factor geweest. Ook hier dus moesten de strijders gevoed worden met de hun ter beschikking gestelde teerkost om te kunnen overwinnen in de strijd tegen het kwaad, dat niet getolereerd kon worden en zich van binnenuit ontwikkelde. De strijd bracht veel slachtoffers onder de Benjaminieten maar ook de overwinning aan Israël in deze broederstrijd. Helaas herhaalt deze broederstrijd zich dikwijls. Ook in ons midden. Soms worden er ook overwinningen geboekt. Maar er zijn ook al heel veel veldslagen geleverd, ook recent, die aan beide kanten alleen maar verliezen hebben gegeven en waarbij het zwaard maar blijft verteren. Zou één van de redenen misschien kunnen zijn dat we te fel gebrand zijn op de strijd en daarom in nog veel groter kwaad vervallen omdat we geen of veel te weinig aandacht aan de nodige 'teerkost' besteden? Het Woord van de Heer alleen kan ons tot één smeden en ons de overwinning geven. Overigens zat er bij Israël nog een lelijke deuk in de eenheid. Ook die moest gewroken worden. De bewoners van Jabes in Gilead hadden zich, heel politiek, afzijdig gehouden van de kwestie en waren thuis gebleven. Zij hadden geen deel genomen aan de strijd, noch aan het verzamelen van teerkost. Maar dat kwam hen duur te staan. Op vierhonderd maagden na werd de hele stad omgebracht... Strijden is een 'must', maar zonder 'teerkost' is de nederlaag zeker!
Teerkost voor de strijd in de verdrukking Toen antwoordde de Edomiet Doëg, die bij de dienaren van Saul stond: Ik heb gezien dat de zoon van Isaï te Nob kwam, bij Achimelech, de zoon van Ahitub. Deze raadpleegde de HERE voor hem en gaf hem teerkost; ook het zwaard van de Filistijn Goliath gaf hij hem (1Sam.22:10). De teerkost waarvan Doëg hier spreekt is wel een heel bijzonder soort voedsel. David had van Achimelech zeker vijf, en misschien wel twaalf broden meegekregen toen hij zijn omzwervingen begon om aan Sauls moordenaarshand te ontkomen. Het waren bijzondere broden. Niet alleen omdat ze groot waren - elk brood was gebakken uit tweetiende efa meel, hetgeen neerkomt op zo'n 4,5 liter - maar omdat ze voor het aangezicht van de Here op de tafel der toonbroden hadden gelegen, die elke 28 week vervangen moesten worden door nieuwe en de priester tot voedsel dienden. Dit heilige brood had David meegekregen en daarbij ook nog -niet te vergeten - het zwaard van Goliath, waarmee hij hem had onthoofd. Gewapend met deze teerkost en een overwinningstrofee die zijns gelijke niet heeft, komt David via Gath in de spelonk van Adullam, waar hij de aanvoerder wordt van allen die tot hem de toevlucht nemen (1Sam.22:1-5). Het moet toch wel iets heel bijzonders geweest zijn voor deze lieden. Zij hebben hun lot verbonden aan dat van een verworpene. Nu verkeren ze in het gezelschap van de man die door God uitverkoren en geliefd was en die als bewijs daarvan in het bezit was gesteld van het heilige brood en het zwaard van Goliath. Maar deze David is slechts een type van onze Heer Jezus. De steen des aanstoots en de rots der ergernis die door mensen is verworpen, is bij God uitverkoren en buitengewoon kostbaar voor allen die tot Hem gevlucht zijn. Hij is voor hen een veiliger schuilplaats dan de spelonk van Adullam. Hij is voor hen het levende Brood, het Brood uit de hemel, het Manna voor hun ziel, waarmee zij gevoed worden om strijdbaar te kunnen staan in dit leven en om straks, wanneer de strijd gestreden is, als overwinnaars gekroond te worden. We mogen immers weten dat we in al onze verdrukkingen en benauwdheden, in vervolgingen, in honger en gebrek, zelfs méér dan overwinnaars zijn door Hem, die ons heeft liefgehad. Kunt u iets bedenken dat waardevoller en verkwikkender is, of om het met David te zeggen, dat zijns gelijke heeft met 'de teerkost' en het 'zwaard der overwinning' van 'onze David', de Heer Jezus? Soms maak je het dus voor jezelf, soms voor een ander. Soms maakt een ander het voor jou en soms zit je zonder. Onderweg heb je het broodnodig. Als je het niet hebt kan het gebrek eraan de oorzaak ervan zijn dat je onderweg bezwijkt. Je kunt er niet buiten, geen dag. We hadden het over teerkost. Teerkost voor hongerende zielen. Ze zijn er bij duizenden, miljoenen. U kunt ze overal vinden, ver weg en dichtbij, ondervoed en uitgeteerd. Op uw werk, in uw buurt, in uw familie, in uw gezin, in de samenkomst. Ja, daar ook. Waar eigenlijk niet? En dat terwijl er overvloed is! Wie is dan de trouwe, de wijze rentmeester, die de heer over zijn huisbedienden zal stellen om op de juiste tijd hun rantsoen te geven? Hebt u soms geen teerkost? Hoe bestaat het!
|