(Jan. 1993)
‘Mijnheer, u weet toch evengoed als ik, dat de Bijbel ook maar door mensenhanden is geschreven?' 'Helemaal mee eens meneer, de Bijbel is inderdaad door heel gewone mensen geschreven!' 'En moet ik dan alles geloven, wat daarin staat? Om een voorbeeld noemen: moet ik geloven in de maagdelijke geboorte van Jezus? Dat Jezus wonderen heeft gedaan? Dat Hij Lazarus heeft opgewekt? Dat Hij de Zoon van God is? Dat Hij gestorven, begraven en daarna is opgestaan, naar de hemel is opgevaren en precies zo weer terug zal komen? Moet ik dat allemaal geloven?' 'Inderdaad meneer, dat moet u allemaal geloven. En dan moet u ook nog geloven, dat Hij het allemaal voor u deed, want anders schiet u er nog niets mee op en gaat u toch nog verloren!'
Duizenden zijn er in ons klein Nederlandje die zo redeneren. Ook zogenaamde christenen. Emeritus prof.dr.H.M.Kuitert voorop en in zijn kielzog volgen er velen. Zij willen niets van Goddelijke openbaring weten of van Godskennis die op een bovennatuurlijke wijze door Gods Geest aangereikt is aan godvruchtige mensen, die Gods stem hebben waargenomen op het trommelvlies van hun gehoororgaan en /of visioenen zagen welke zij gehouden waren door te geven. Alles wat wij 'van boven weten, komt van beneden’, is Kuiterts mening. M.a.w. alles wat wij in Bijbel vinden is ons niet 'van boven' op bovennatuurlijke wijze aangereikt, maar hebben de schrijvers zelf bedacht. Zij hebben zich een voorstelling van God gemaakt zoals Hij eventueel zou kunnen zijn, en hebben Hem (nog afgezien van de vraag of Hij überhaupt wel bestaat) voor ons uitgetekend. We mogen dat nog wel 'openbaring' noemen, mits we daarbij maar niet denken aan een bovennatuurlijke openbaring van kennis Toch moeten we volgens de emeritus hoogleraar met respect luisteen( naar wat bijvoorbeeld Paulus heeft geschreven. 'Paulus mag niet altijd gelijk hebben (hij begreep weinig van homosexualiteit), maar daarom luisteren wij wel met respect naar hem,' aldus de hoogleraar. Wat wij ons bij dat woord 'respect' moeten voorstellen moet de lezer straks zelf maar concluderen.
God vangt de wijzen in hun arglistigheid. Wanneer een blinde een blinde leidt, zullen beiden in dezelfde kuil vallen. Hoe waar is het, dat de natuurlijke mens de dingen van de Geest van God niet verstaat. Hij kan het niet verstaan. Wil zo'n 'wijze' er toch zijn mening over ten beste geven, dan zal hij onherroepelijk als een onwetende, niet alleen Paulus' brieven, maar ook de overige Schriften verdraaien tot zijn eigen verderf (2Petr. 3:16). Hij zal in de Bijbel iets 'inlezen' wat er niet staat, omdat hij weigert te geloven wat er wel staat. Wanneer je inderdaad zo de Bijbel moet lezen, is het uiteraard een heel moeilijk, zo niet een 'onmogelijk' Boek. Je kunt er dan alle kanten mee uit; een boek met allemaal losse einden.
Sluitstuk Met het boek 'De Openbaring' wordt de kanon van de Bijbel afgesloten. Het is zeer waarschijnlijk dat toen Johannes zijn pen ter hand nam om dit boek te schrijven, Paulus zijn pen al heel wat jaren geleden voor de laatste keer had neergelegd om 'uit het lichaam, in te wonen bij de Heer'; 'het beste' dat een gelovige kan overkomen. Toch was het niet Johannes maar Paulus, die het sluitstuk aanbracht met de onthulling van Gods verborgen raadsbesluiten: de verborgenheid, die van alle eeuwen en geslachten verborgen is geweest, is geopenbaard aan de apostel Paulus, en door zijn dienst aan alle heiligen bekendgemaakt (Kol.1:24-26). Door zijn bediening werd het Woord van God compleet, een afgerond geheel. Duizenden jaren daarvoor was de eerste schrijver al begonnen de geschiedenissen van de hemel en de aarde te boekstaven uit eigen waarneming of uit de mond van ooggetuigen, die het, vanaf het prille begin, allemaal hadden meegemaakt. De woorden: 'Dit is het boek van Adams geslacht' (Gen.5:1 SV), kunnen best door een tijdgenoot van Adam, zo niet door Adam zelf zijn neergeschreven. Anderen dan de statenvertalers hebben Gen.5:1 wel vertaald met 'Dit is de geschreven geschiedenis van Adam' en zijn van mening, dat deze zinsnede niet de inleiding is van wat er in dit hoofdstuk wordt meegedeeld, maar dat deze woorden de afsluiting vormen van hfst.1 t/m 4. Deze documenten moeten in Mozes' bezit zijn geweest, toen Hij op Gods bevel de Woorden van God op schrift stelde. Door het geloof verstaan wij, dat we hier te maken hebben met de alleroudste documenten uit de ontstaansgeschiedenis van de mens. De Bijbel zelf laat er geen enkele twijfel over bestaan hoe dit boek tot stand is gekomen. Heilige mensen, gedreven door de Heilige Geest hebben gesproken. Niet alle bijbelschrijvers waren zich ervan bewust dat ze gedreven werden door Gods Geest. Neem bijvoorbeeld Lukas. Hij was een onderzoek begonnen naar alles wat er nog te achterhalen was over de feiten betreffende Jezus Christus. Deze moeite getroostte hij zich opdat een zekere 'hoogedele Theófilus' geen enkele reden zou hebben om te twijfelen aan de boodschap, de dingen of de woorden waarin hij was onderwezen. Velen hadden zoiets al voor Lukas ondernomen. Het was al zo'n beetje een rage geworden hierover verhalen te schrijven (Luk.I:I). Maar alleen het evangelie van Lukas is onder Gods voorzienige leiding onder de aandacht van miljoenen mensen gekomen, alhoewel Lukas het maar voor één mens had bestemd. God had kennelijk andere plannen met het nauwkeurig onderzoek dat Lukas instelde naar aanleiding van de getuigenissen van hen, die vanaf het begin getuigen en dienaren van het Woord waren geweest. Lukas was zich hiervan niet bewust. Anders was het bijvoorbeeld met Jesaja en Jeremia in het Oude Testament en met Paulus in het Nieuwe Testament. De oude profeten konden het zeggen: 'Hoort het Woord des Heren' en Paulus: 'Ik heb van de Heer ontvangen.' Zij waren er zich van bewust de mond van de Heer te zijn. Maar in zo'n Bijbel zijn 'de wijzen van deze eeuw' niet geïnteresseerd. Zij willen best met 'respect' naar de Bijbel luisteren, maar niet als leerlingen van door God 'op bovennatuurlijke wijze geroepen en aangestelde dienstknechten'. Wanneer het zo moet, dan haken zij af. Zij zijn alleen bereid 'met respect' te luisteren als hoogleraren, die dankzij het feit dat de bedding van de joodse en de christelijke traditie in de loop der jaren dieper en breder is geworden, vandaag een heel eind verderop in de 'stroom' staan dan de bijbelschrijvers eertijds. Zij degraderen deze heiligen door wie God sprak eerst tot hun eigen niveau en beweren vervol-gens dat God niet door hen heeft gesproken om zichzelf met hen te kunnen meten. Wel een erg kwetsend soort 'respect' dunkt me! Zij kunnen zich alleen maar vinden in een niet door de Schrift zelf aan banden gelegde bijbelbeschouwing, want anders zou de Bijbel de lezers maar aan banden leggen en hen van hun vrijheid van denken beroven. De Bijbel moet volgens hen niet gezien worden als een bron, maar als een stroom. Heel gewone mensen, net als zijzelf zijn, hebben hardop of al schrijvende over God nagedacht. Deze gedachten zijn langzamerhand aangegroeid tot een stroom. Soms is er via een aftakking wat 'water' uit verdwenen, soms is er via een zijstroompje 'water' aan toegevoegd. Zo zal het blijven door-stromen, totdat eindelijk uit de schimmige nevels die boven deze stroom zweven, de ware God zal oprijzen, want Die is (zo meent men) tot nu toe nog niet opgestaan...(!) Meer dan ooit is het nodig om gelovig te luisteren naar de Schrift. Wie tot God nadert (en wie de Schrift opent doet dat), moet geloven dat Hij is en dat Hij een beloner is van hen die Hem zoeken. Er bestaat een houding die het onmogelijk maakt om ook maar iets te verstaan van de Schrift, zelfs wanneer men zijn inhoud van a tot z kent. De Sadduceeën wisten heel goed wat in de Schrift geschreven stond. Toch zegt Jezus hun: 'U dwaalt, daar u de Schriften niet kent, noch de kracht Gods' (Matth.22:29). Wie met een ongelovig hart de Schrift opent en zich niet wil buigen voor zijn uitspraken, kan noch God, noch de Schrift leren kennen. God geeft zijn geheimen niet prijs aan betweters; niet aan de 'wijzen en verstandigen', maar aan 'de kinderkees' openbaart Hij kennis (Matth.11:25).
Christus en de Schrift Wanneer het verstand door de verkeerde gerichtheid van het hart gestuurd wordt, blijft het verstoken van alle ware Godskennis. Een discipel van Christus moet dezelfde houding tegenover de Schrift aannemen als zijn Meester. Daarmee staat of valt zijn discipelschap. Toen Jezus' ouders hem in de tempel vonden, temidden van de leraren en zijn moeder hem verweet: 'Kind, waarom heb Je ons dit aangedaan? Zie, je vader en ik hebben Je met smart gezocht.' Antwoordde Hij: 'Wist u niet dat ik in de dingen van mijn Vader moet zijn?' Zijn hele leven werd beheerst door de Schrift. Bij de verzoeking in de woestijn zegt Hij tot drie keer toe: 'er staat geschreven' (Matth.4:4,7,10). Wanneer de Joden met Hem discussieëren, klonken onophoudelijk de woorden uit zijn mond: 'Hebt u niet gelezen' (Matth.12:3,5;19:4;21:16,42;22:31,32). Of: 'Wat heeft Mozes u geboden' (Mark. 10:2,3), of: 'Wat betekent dan dit, dat er geschreven is?' (Luk.20:17). Waarom de Schrift voor Christus de maatstaf van alle dingen was klinkt duidelijk door wanneer Hij zegt: 'Hebt U niet gelezen wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: 'Ik ben de God van Abraham'?' Matth.22:31,31). Wat betekent dat anders dan dat toen God tot Abraham sprak, Hij over het hoofd van Abraham heen sprak tot allen die na hem zouden leven. En zoals God eertijds met Mozes sprak 'van mond tot mond', zo wil diezelfde God vandaag de dag tot in het diepst van ons hart spreken. Niemand minder dan God Zèlf is het die in de Schrift tot ons spreekt; Hij heeft gezegd: 'Eer uw vader en uw moeder' (Matth.15:5). In volkomen onderworpenheid aan de Schrift is de Mensenzoon de weg gegaan die het Woord Hem aanwees. Gods Wet was in zijn binnenste (Ps.40:9). Dat Woord kan niet worden gebroken (Joh.10:35).
De Schrift over de Schrift(en) Wanneer in de Bijbel God aan het Woord is, is het belangrijk te onderzoeken wat de Schrift over zichzelf zegt. In het Nieuwe Testament komt drieëntwintig keer het woord 'de Schrift' in het enkelvoud voor. Deze uitdrukking heeft altijd uitsluitend betrekking op de tenach, het Oude Testament. 'De Schrift' is een verzamelnaam voor alle afzonderlijke boeken (Schriften) van het O.T. Naast de benaming van 'de Schrift' en 'Schriften' werd de tenach in Jezus' dagen ook aangeduid met 'Mozes' of 'Mozes en de profeten' of 'de Wet' of 'de Wet en de profeten'. De enige keer dat we het woord 'Schrift' in het enkelvoud vinden zonder het lidwoord 'de' ervoor en dat het niet alleen het Oude- maar ook het Nieuwe Testament omvat, vinden we in 2Tim.3:16 (en waarschijnlijk ook 2Petr.1:20): Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust. Wanneer hier in plaats van 'alle' het lidwoord 'de' was gebruikt zou het mogelijk alleen betrekking gehad kunnen hebben op het O.T. Nu echter sluit het naadloos aan bij Rom. 16:25 waar Paulus spreekt over 'profetische Schriften (mv)', waarin naar het bevel van de eeuwige God, nu aan de volken bekend is gemaakt wat in de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest (vgl. Kol.1:25,26). Kennelijk doelt hij daarmee op zijn eigen brieven (die aan Thessalonika) en mogelijk ook op die van Jakobus. Maar niet alleen deze brieven behoren tot de Schrift. Ook het evangelie naar Lukas, want dat had Paulus kennelijk al in zijn boekenkast staan toen hij zijn eerste brief aan Timotheus schreef, want daarin schrijft Paulus dat 'de Schrift zegt: 'een dorsende os zult u niet muilbanden' (een citaat uit Deut.25:4) en: 'De arbeider is zijn loon waard' (1Tim.5:18). Dat laatste schriftwoord is alleen maar te lezen in het Lukasevangelie (10:7). Met de vermelding dat 'de Schrift dit zegt', verklaart Paulus dat 'Lukas' evengoed tot 'alle' Schrift gerekend moet worden. Zoals Paulus de in zijn tijd door de apostelen geschreven brieven rekent tot 'de Schrift', hebben we ook nog een getuigenis van Petrus. Hij heeft het over brieven van Paulus, die moeilijk te begrijpen zijn en door onwetende en onvaste mensen worden verdraaid, zoals ook de overige Schriften, tot hun eigen verderf (2Petr.3:15,16). Met deze uitspraak voegt Petrus alle brieven van Paulus bij 'de Schrift'. Van de hele Bijbel, zoals wij het vandaag in onze handen hebben, geldt onverkort wat Petrus zegt: 'Weet dit eerst, dat geen profetie van de Schrift een eigen uitlegging heeft. Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben, door de Heilige Geest gedreven, gesproken' (2Petr.1:20).
Van bovenaf aangereikte kennis Op heldere, niet mis te verstane wijze, verhaalt de Schrift ons hoe Paulus aan 'zijn evangelie' kwam. Toen Paulus op weg naar Damascus midden op de dag een licht zag, sterker dan de glans van de zon en met allen die met hem waren op de grond viel en hij vroeg: 'Wie bent U Heer?', kreeg hij ten antwoord: 'Ik ben Jezus, die jij vervolgt. Maar sta op en ga op je voeten staan; want daartoe ben ik je verschenen, om je voor te bestemmen tot een dienaar en getuige zowel van wat je van Mij hebt gezien als van dat waarin ik je zal verschijnen' (Hand.26:16). En in Hand.22:14 vertelt Ananas hem wat Paulus nog staat te wachten: 'De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te kennen (1) en de Rechtvaardige te zien (2) en een stem uit zijn mond te horen (3), want u zult voor alle mensen een getuige zijn van wat u hebt gezien en gehoord.' Niet de andere apostelen, maar de Heer Zelf heeft Paulus onderwezen. Hij heeft uitnemende openbaringen van de Heer ontvangen (2Kor.12:7). Zijn aanstelling als apostel was niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader (Gal.1:1). Zijn evangelie was niet naar de mens: 'Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus' (vs.12). 'Toen het God behaagde... zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de volken verkondigde, ging ik terstond niet te rade met vlees en bloed en ging ook niet op naar Jeruzalem, tot hen die voor mij apostelen waren geweest... Wat ik u schrijf, voor God, ik lieg niet!' (vs.12vv). Het evangelie dat hij had verkondigd aan de Korinthiërs, daarvan zegt hij: 'Ik heb u in de eerste plaats overgegeven wat ik ook ontvangen heb: dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt, naar de Schriften; en dat Hij aan Kefas is verschenen, daarna aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk... daarna aan Jakobus... daarna aan alle apostelen. En het allerlaatste ook aan mij' (1Kor.15:3 vv). En wanneer Paulus spreekt over de instelling van het avondmaal zegt hij er zeer uitdrukkelijk bij: 'Ik heb van de Heer ontvangen, wat ik u ook overgegeven heb' (1Kor.11:23). Hij had het niet via de andere apostelen, maar van de Heer Zelf gehoord en ontvangen om door te geven aan alle mensen, dat de Heer in de nacht waarin Hij overgeleverd werd, brood en wijn nam om een gedachtenismaal in te stellen. De sleutel tot het verstaan van de Schrift Zoals het woord van het kruis dwaasheid is voor degenen die verloren gaan (1Kor.1:18vv) is de van bovenaf aangereikte kennis voor de natuurlijke mens eveneens dwaasheid. De mens die wijs is in eigen ogen is een voorwerp geworden van Goddelijke ironie. Omdat de wijze van deze eeuw niet tot kennis van God is gekomen vanwege zijn eigenwijsheid, heeft het God behaagd, door de dwaasheid van de prediking de gelovigen te behouden. Dit nu is de manier waarop God, zoals Job het al eeuwen voor Paulus zei, de wijzen in hun arglistigheid vangt (Job 5:12). Want de wijsheid van de wereld is dwaasheid bij God. Daarom is er ook maar één veilige manier voor wijzen om werkelijk wijs te worden. Voor hen geldt de raad: 'Als iemand onder u wijs meent te zijn in deze eeuw, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs wordt' (1Kor.3:18). Wie evenals Paulus en zijn medewerkers bereid is een dwaas te worden om Christus' wil, en zich wil laten overtuigen door het Woord en het evangelie aanneemt, ontvangt de verzegeling met de Heilige Geest als onderpand van onze erfenis (Ef.1:13) en daarmee de sleutel tot het verstaan van de Schrift. Maar de natuurlijke mens neemt niet aan wat van de Geest van God is, want het is hem dwaasheid, en hij kan het niet begrijpen, omdat het geestelijk beoordeeld wordt. Maar wie geestelijk is, beoordeelt alle dingen (1Kor.2:14,15). Wanneer we het Woord geloven dat God heeft laten opschrijven door mensenhanden, hebben we de verzekering dat we geen navolgers zijn van vernuftig verzonnen fabels van hoogleraren en andere 'wijzen van deze eeuw', maar van Christus, de wijsheid en de kracht van God. De Bijbel is Gods betrouwbare Woord, de waarheid; een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. De enige toetssteen waaraan alle mensenwoorden en daden getoetst dienen te worden en waarop alle nog te zeggen woorden en te verrichten daden afgestemd moeten zijn. q
|