U bevindt zich hier: Streuper&Streuper
terug naar: Bijbelstudies
Algemeen:

Zoeken naar:

Zegenen

Zegenen

Bert Streuper

Pa, onlangs schreef ik u dat wij – volgelingen van de Here Jezus – het mandaat hebben om elkaar te zegenen. Veel christenen zijn zich hier nauwelijks bewust van en spreken dan ook geen zegen uit over anderen. Anderen geloven dat wij niet de macht hebben om te zegenen, hooguit om een zegen zouden kunnen vragen. Dat vind ik jammer. Temeer, omdat ik geloof dat God ons daar wél voor wil gebruiken. En, dat God ook die zegen op Zijn tijd en Zijn manier wil uitwerken in de mensen die wij zegenen. Ik zou daar graag met u nog eens verder over willen nadenken.

Veel gelovigen zijn van mening dat zegenen slechts voorbehouden is aan de ambtsdragers in een eredienst. In veel kerken wordt dan ook aan het einde van de dienst ‘de zegen’ uitgesproken door een ambtsdrager ten behoeve van de ‘gewone’ gelovigen. Zij spreken de woorden uit die staan in Numeri zes: ‘De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig,…enz. Dit gebeuren stuit dan sommige gelovigen weer tegen de borst die deze gewoonte niet kennen, of er anders over zijn gaan denken Zegenen hoort volgens hen veel eerder thuis in het Oude Testament. Bij zegenen gaat het naar hun inzichten altijd om aardse zegeningen, zoals gezondheid en welvaart. Het zou daarbij dan ook allemaal te veel gaan om de mens zélf, om zijn eigen voorspoed. Bovendien – zij beroepen zich daarbij op Hebr. 7:7 – wordt de mindere altijd gezegend door de meerdere. En in Gods gemeente zijn we allemaal gelijk; de een is niet meer of minder dan de ander. Dus: Alleen God kan ons zegenen. Wij kunnen dat niet en hebben die opdracht dan ook niet…

Ik zou hier wel het een en ander tegenin kunnen brengen. Maar dat doe ik niet. Dat wil ik aan u overlaten. Ik ben benieuwd naar uw antwoord. En nu maar hopen dat u het een beetje met mij eens bent. We maken er in elk geval geen woordenstrijd van. Daar gaat geen zegen van uit ;-) Wat mij betreft zou het mooi zijn als het zegenen weer een belangrijke rol in het leven van veel ‘gewone’ volgelingen van de Here Jezus krijgt in het dagelijkse leven. Dat we in afhankelijkheid van God elkaar vaker bewust zegenen, in het geloof dat de Allerhoogste zelf de zegen zal uitwerken.

De Here zegene u!



Gods handen en onze handen

Simon Streuper

Geloof mij, Bert, het is een moeizaam proces – en soms pijnlijk – om lang gehuldigde opvattingen te vervangen door opvattingen waarvan je moet erkennen dat ze beter aansluiten op wat de Bijbel zegt.
Wanneer je van Hb7:7 uitgaande de beginselen van ons priesterschap wilt vaststellen, kom je gegarandeerd verkeerd uit. Vóór Hb7:7, (dat is in mijn Bijbel bladzijde 1110) is al uitvoerig gesproken over ‘zegenen’. Beginnende op blz. 1 en aangekomen op 1110 mag de schrijver dus volstaan met te zeggen dat zonder tegenspraak het mindere door het meerdere wordt gezegend. Natuurlijk komt alle zegen uiteindelijk van God. Maar ons priesterschap is van een andere orde dan dat van Melchizedek. Het wegvallen van het verschil tussen ‘meerder en minder’, doet ons priesterschap niet te niet, maar verbreedt het. Priesterdienst betekent, naast het naderen tót God, ván God uitgaan om Zijn zegen onder de mensen te brengen; gelovigen en ongelovigen!
Even terug naar blz.1.
Van het scheppend spreken van God in Gn1 kun je al zeggen dat Hij ‘goede dingen sprekend deze dingen uit het niets tot aanzijn roept’ (ook hier de aanvoegende wijs net als in Nm6:22 vv.) en dat is precies de betekenis van ‘zegenen’. Vervolgens staat Abraham ( de mindere) in Gn12 met lege handen. Die lege handen vult God met de belofte van een rijke zegen die Abram (de mindere) op zijn beurt in de lege handen van Isaak (ook een mindere), en Isaak in de lege handen van Jakob (ook een mindere), en Jakob in de lege handen van zijn 12 zonen (allemaal minderen) legt. Maar de Meerdere, God, blijft Dezelfde. Zij allen geven als gelijken, wat zij van God ontvingen, door aan hun nageslacht. Volgens de opposanten kunnen gelijken elkaar niet zegenen. Hier zien we dat dat normaal is.
Maar kunnen minderen ook meerderen zegenen? Inderdaad, ookdat gebeurt! Aan het einde van het feest van de inwijding van de tempel, zegende het volk de koning (1Kon8:66). Maar ook in Ef1:3 zegent Paulus God. Dat sommigen daar ‘geloofd’ of ‘hooggeloofd’ vertalen maakt geen verschil. Als God zegent, d.w.z. het goede over ons spreekt (en geef)t, legt Hij schatten in onze lege handen.
Vervolgens gaan wij met onze volle handen Gód zegenen. D.w.z. goede dingen tegen onze God zeggen en leggen wij onze dankoffers in Zijn open handen. Maar de ontvangen zegeningen moeten niet alleen als onze zegen naar Gód terukeren. Ze moeten ook worden uitgedeeld aan anderen. Het mooie is, dat je van dat uitdelen als maar rijker en rijker wordt. De zegenende ziel wordt zelf gelaafd. Je kunt er van blijven uitdelen, net als onze Heiland de broden en de vissen maar eindeloos bleef uitdelen. Het raakt nooit uitgeput!
Zoals God Zijn zegenende handen op ons legt (Ps. 139:5), strekken wij onze zegenende handen naar God uit, maar ook naar elkaar en naar de ander.. Natuurlijk weten wij al te goed dat God onze priester-mond en onze priesterhanden handen niet nodig heeft om Zijn zegen en aanbod van genade en vrede over de wereld uit te storten. Maar soms schijnt het dat wij niet goed hebben begrepen dat het Gods grote verlangen is om Zijn zegeningen te realiseren juist via onze mond en onze handen. Daarvoor heeft Hij ons juist tot priesterdienst geroepen.

Ga naar: Wie is Jezus voor u Zes Zes Zes