U bevindt zich hier: Geloofsopbouw
terug naar: Bijbelstudies
Algemeen:
Wie is Hij?
Ons is beloofd dat wij Jezus eens zullen zien zoals Hij is. In het boek Openbaring lezen wij dat Johannes Hem al eens in een visioen gezien heeft. Het gevolg was dat Johannes vol ontzag en ontzet door de heerlijkheid van de verheerlijkte mensenzoon als dood aan zijn voeten neerviel. En toen…opeens…voelde hij die hand op zijn schouder. Wat gaat er door je heen als je die geruststellende vertroostende bemoedigende versterkende doorboorde hand op je schouder voelt en je ontdekt dat die hand afkomstig is van niemand minder dan Jahweh Elohim, zoals Hij zich aan Mozes openbaarde (Ex3) en de Almachtige zoals Hij aan Abraham verscheen? Kun je dan nog overeind blijven?
In onze tijd zijn er die bij de eerste ontmoeting met het evangelie door Christus zijn aangeraakt en zo Zijn nabije aanwezigheid hebben ervaren. Voor onze geestelijke groei en stabiliteit is méér nodig dan alleen een dergelijke ervaring. Het is zaak dat we groeien in het geloof; vorderingen maken op de nieuwe en levende weg die is ingeslagen. Wanneer de discipelen de bewarende hand van de Heer, die de storm op het meer tot bedaren bracht, hebben ervaren en de rust in hun hart is weergekeerd, kijken ze elkaar verbaasd aan en zeggen tegen elkaar: Wie is toch deze…? Laten we daar naar blijven zoeken. Er is nog zoveel bij Hem te ontdekken waarmee Hij ons diep in het hart kan raken.
De eeuwen door is er strijd geweest over de identiteit van Jezus. De maagdelijke geboorte wordt al verhalend gereduceerd tot een literaire stijl die Lukas gebruikte om het bijzondere karakter van Jezus te beschrijven, maar is 'natuurlijk' geen objectief gegeven, beweert men. Anderen vragen zich af of Hij misschien God is in een schijnbaar menselijk lichaam, of is Hij mens met iets goddelijks in zich?
Eens vroeg Jezus zijn discipelen: wie zeggen de mensen dat ik ben? Hun antwoorden waren zeer divers. Alleen Petrus gaf het juiste antwoord. En de Heer maakt hem meteen duidelijk dat Hij dat niet zelf bedacht had, maar dat de Vader, God, hem dat heeft geopenbaard. Om te weten wie Jezus is zijn we afhankelijk van Gods openbaring die we in de Schrift vinden. Daarin moeten we het zoeken. Niet op eigen houtje, maar vertrouwende op de Geest van God waarmee we verzegeld zijn toen we tot geloof kwamen. Wanneer we het anders doen, blijven we steken in eigen verzinsels.
In Filippenzen 2 beschrijft Paulus de mens Christus Jezus als Degene die het geen roof achtte God gelijk te zijn. Hiermee legt hij een link naar Adam, de eerste mens, die het wél waagde God naar de kroon te steken. De eerste mens was uit de aarde en dus aards. Geschapen door God, Die hem zijn levensadem inblies; en formeerde naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis. Als zodanig vertegenwoordigde Adam Zijn Schepper op de aarde om daarover de heerschappij te voeren. Verleidt door de slang overtrad hij Gods gebod en beroofde de Schepper van zijn eer door aan Hem gelijk te willen zijn. Zo werd hij een dienstknecht van Satan in plaats van een Dienaar van God.
De laatste mens Jezus Christus was niet uit de aarde maar uit de hemel, dus hemels. Hij was van boven en bezield met een gezindheid die tegenovergesteld was aan die van Adam. Adam, de eerste door God geschapen mens begeerde God gelijk te zijn tot meerdere eer en glorie van zichzelf. Christus Jezus, de laatste mens daarentegen verlangde ernaar de mens gelijk te worden tot meerdere eer en glorie van God en Hem zijn leven te wijden en te dienen omdat de eerste mens, Adam, daarin hopeloos faalde.
In de woorden 'Die in de gestalte van God zijnde' komt de diepere betekenis van het griekse woord dat met 'zijnde ' is vertaald niet helemaal tot zijn recht. Het Gr. Woord (huparchein)
geeft aan dat het zich bevinden in de gestalte van God vooraf evengoed een feit was en daarna bleef voortbestaan. Misschien komt de omschrijving '..die in de gestaltenis van God was en is en blijft nog iets dichter bij de werkelijke betekenis.
We vinden hier dus eigenlijk de grootst mogelijke tegenstelling tussen de eerste Adam en de tweede Adam, Christus Jezus. Alleen van de laatste geldt dat Hij 'in de gestalte Gods was' d.w.z. deel uit maakte van de Godheid, de drieënige God. De eerste Adam was om zo te zeggen slechts in de gestalte van een mens.
We zien hier de Schepper naast het schepsel. Het schepsel, bedoelt om God te dienen, dat zich verheft om aan God gelijk te zijn en daadwerkelijk God van Zijn eer berooft. En daarnaast de Schepper, de Heerser over alles, Die Zich daadwerkelijk vernedert om zijn schepsel te dienen teneinde hem een plaats van eer te bezorgen.
Is het niet onvoorstelbaar wat Paulus in een paar regels ons meedeelt in Fil2:5-8? Zonder meer verbazingwekkend wanneer we lezen: Christus Jezus, die in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is.
Wie is toch deze?
Nog even terug naar Johannes, die de rechterhand van iemand als een mensenzoon op zijn lichaam heeft gevoeld en Die zich de eerste en de laatste en de levende noemt.
Het boek Openbaring begint met de mededeling dat wat in dit boek geopenbaard wordt, de openbaring van Jezus Christus is welke God Hem gegeven heeft. In eerste instantie gaat het dan ook over de openbaring van Jezus Christus. De dingen die nog moeten geschieden komen als het ware op de tweede plaats. Het gaat om HEM. Misschien mag je ook zeggen dat het gaat over de vraag die de discpelen aan elkaar stelden: 'Wie is toch deze?'
In dit boek vinden wij zes bijzondere benamingen van de mensenzoon die op de troon zit en zowel vergeleken wordt met een lam als met een leeuw
Hij die is en die was en die komt (1:4,8; 11:17; 16:5; vgl. Ex.3:14) Degene die zich in het O.T. als Jahweh aan Mozes openbaarde, is dezelfde als Jezus van Nazareth uit het NT en ook dezelfde die in het boek Openbaring op de troon zit en zegt: Zie Ik kom spoedig.De alfa en de omega, de eerste en de laatste (1:8,17; 2:8; 21:6;22:13; vgl. Jes. 41:4; 44:6; 48:12) De aanhalingen uit Jesaja hebben allemaal uitdrukkelijk betrekking op God maar worden hier aan Christus toegeschreven en tonen aan dat Hij Dezelfde is.De Almachtige (1:8; 4:8; 11:17; 15:3; 16:7,14; 19:6,15; 21:22; vgl.Gen. 17:1 ev. Soms wordt deze term gebruikt in onderscheiding van Christus, maar soms is dat onderscheid niet vast te stellen. Ook deze benaming wijst er duidelijk op dat Hij dezelfde is.Hij die de hemel heeft geschapen…en de aarde….en de zee (10:5; 14:7; vgl. Ex. 20:11) (In Op. 4 zien wij de Schepper op zijn troon - maar volgens Joh.1, Kol.1 en Hebr.1 zijn alle dingen in en door en tot Christus geschapen)Heer der Heren en koning der koningen (17:4; 19:16; vgl. Deut 10:17; Dan. 2:47) Ook hier opnieuw een benamingvan God in het O.T. die op Christus wordt toegepast omdat Hij dezelfde is.(6) De Here der heerscharen. (Jes.6:3; vgl Op. 4:8)) Het is omdat de Bijbel, het betrouwbare Woord van God het zegt, anders zou je het niet kunnen geloven. Maar het is waar. Hij die in zwakheid gekruist is en geroepen heeft: 'Mij dorst', is Dezelfde die Jesaja in een gezicht op een hoge en verheven troon zag zitten terwijl zijn zomen de tempel vervulden. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels:met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij.En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol.En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook. Toen zeide ik (Jesaja): Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien.
Het kan niet missen. Wij zullen Hem zien, voor Hem neervallen en Hem aanbidden. Ook voor ons geldt de belofte uit Jer.33:17: Uw ogen zullen de Koning in zijn schoonheid aanschouwen. Een schoonheid die de Korachieten in een liefdeslied (Ps.45) bezongen met een hart dat trilde van blijde woorden die over hun tong rolden als de pen van een vaardig schrijver over het papier. De eerste regel van dat lied kon niet anders luidden dan: Gij zijt schoner dan de mensenkinderen.
Schoonste Heer Jezus Heer aller Heren
Lam van God en mensenzoon
U wil ik prijzen, u wil ik eren
Nu ik hier nader voor uw troon;
Schoonste Heer Jezus koning der koningen
Uw naam aanbid ik mijn leven lang
Niemand is mooier niemand is heerlijker
Ik zing voor u dit lofgezang
Schoonste Heer Jezus Machtige Vredevorst
Hemel en aard' buigt zich voor u neer
Niets hier op aarde heeft zoveel waarde
Als u, mijn Jezus, schoonste Heer
00001091