U bevindt zich hier: Geloofsopbouw
terug naar: Bijbelstudies
Algemeen:
S. STREUPER
JULLIE HOREN HIER HELEMAAL NIET. IK BEGRIJP NIET WAAR JULLIE HET
lef vandaan halen om hier op de beurs in het hartje van Den Haag in de Bijbelstand te gaan staan om anderen het evangelie op te dringen. Jullie horen hier niet thuis. Ik had liever dat jullie direct oprotten naar de oerwouden in Afrika en Zuid-Amerika. Daar zou je misschien nog nuttig werk kunnen verrichten. Hier heb je niets meer te maken. Het evangelie kennen wij wel en wat wij er mee doen gaat je geen snars aan. Jullie kunnen beter maar direct ophoepelen!'
Luid en met driftige gebaren spuwde een collega-standhouder zijn gram uit over de medewerkers van de Bijbelstand. De laatste bezoekers die juist door de beursdirectie waren uitgenodigd zich naar de uitgang te begeven, bleven als aan de grond genageld staan om getuige te zijn van deze spectaculaire opvoering.
Hij stak zijn redevoering in één adem af. Op het ogenblik dat hij zijn laatste beetje lucht had verbruikt en een poging deed een nieuwe voorraad in te happen, nam ik de gelegenheid te baat en vroeg ik hem toestemming een vraag te mogen stellen. 'Dat mag', gaf hij edelmoedig bescheid.
'Mijnheer', zei ik, 'het zou me niet verbazen wanneer u me zou vertellen dat u van streng christelijken huize komt!'
'Dat hebt u goed geschoten, meneer. Inderdaad kom ik uit een streng christelijk gezin. Daar ligt de oorzaak van mijn weerstand tegen de Bijbel en het Evangelie. Ik mocht niets. Niet fietsen op zondag, alleen maar netjes naar de kerk lopen, netjes - en vooral stil - in de kerk zitten, niet achterom kijken, niet schuifelen met mijn voeten en de vier pepermuntjes die mijn twee kerkgangen op één zondag moesten verzoeten, mocht ik vooral niet hoorbaar opknabbelen... en zo is het gekomen meneer!'
Ja, daar sta je dan oog in oog met een renegaat, een afvallige, een overloper. Maar je hebt dan wel meteen één van de meest zinnige antwoorden te pakken op de vraag waarom velen de kerk voorgoed vaarwel zeggen. Het mag dan waar zijn, dat het niet aangaat je eigen verantwoordelijkheid af te schuiven op je opvoeders, maar toch dienen de verwijten serieus overwogen te worden. De vraag in hoeverre wij er zelf schuld aan hebben dat kinderen zo'n vertrokken beeld hebben gekregen van het geloof van hun ouders, is een vraag die niemand uit de weg mag gaan. Evenmin mag deze vraag beperkt blijven tot de ouders zelf. Wanneer kinderen zich afkeren van het geloof van hun ouders, heeft elk lid van de geloofsgemeenschap waartoe deze ouders behoren, zich af te vragen in hoeverre zijn gedrag er debet aan is, dat iemand zich afkeert. Niet zelden is het gedrag van anderen dan dat van hun ouders oorzaak van de zgn. kerkverlating. Andersom is het ook waar dat het goede gelovige voorbeeld van anderen dan hun laakbare ouders kerkverlating voorkómt.
De vraag hoe wij te midden van de broeders en zusters omgaan met de kinderen die de samenkomsten bezoeken, is daarom voor iedereen urgent. Niet alleen voor de ouders. De vraag is even belangrijk voor hen die geen kinderen hebben. De kinderen voelen heel nauwkeurig aan wat voor sfeer er heerst onder hen die de gewoonte hebben samen te komen. Of er liefde en verdraagzaamheid aanwezig is en of zij als kinderen van harte welkom zijn, of dat zij slechts geduld worden.
Het zijn waarschijnlijk de moeders geweest die hun kinderen bij de Heer Jezus brachten (Matth.19:13-15; Mark.10:13-16 en Luk.18:15- 17). Deze Schriftgedeelten zijn ons allen nog wel bekend uit de kinderjaren.
Het onderwijs over dit Bijbelgedeelte schijnt vooral aan de kinderen zelf te worden gegeven. Zelden heb ik er een preek over horen houden in de samenkomst, noch ook er zelf over gesproken. Toch zijn ook deze Schriftplaatsen buitengewoon belangrijk en nuttig voor ons allen. Ook dit onderwijs behoort ons gedrag in onze samenkomsten te bepalen. In het evangelie van Mattheüs behoort dit gedeelte nog bij het vermanende onderwijs dat de Heer in Matth.17:24 begint en dat direct volgt op de tweede aankondiging van zijn lijden en dood. Al deze vermanende lessen zijn gegroepeerd rondom dat bekende vers uit hoofdstuk 18:20: 'Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden'. Dit onderwijs heeft de Heer gegeven met hetzelfde doel waarom Paulus de eerste brief aan Timotheüs heeft geschreven: opdat je weet hoe men zich moet gedragen in het huis van God (1Tim.3:15).
Menige moeder heeft hetzelfde ervaren als de moeders die hun kindern bij de Heer brachten. Is er één verlangen dat beter verdedigd kan worden dan het verlangen om onze kinderen dicht bij de Heer te brengen opdat ze Hem zullen ontmoeten en Hij ze in zijn armen kan nemen? Maar nee hoor, vergeet het maar. De discipelen vinden het maar wát lastig. Die kinderen beperken hen maar in hun doen en laten. Ze lopen hun voor de voeten, leiden hun aandacht af omdat ze geen minuut stil zitten, iets laten vallen, enz. Zij leiden de aandacht alleen maar af van de heilige dingen waarmee wij bezig zijn. Het kost ons tóch al de nodige moeite, ons te concentreren op de leiding van Gods Geest en de draad vast te houden, en als de kinderen dan ook nog onrustig zijn dan kan ik mijn gedachten niet concentreren en heb ik er niets aan. Eigenlijk is hun gedrag er de oorzaak van dat God minder lof wordt toegebracht.
Hoeveel moeders zullen er al door - overigens heel waardige en toegewijde - discipelen van de Heer Jezus bestraft zijn? Moeders - en ook vaders - die alleen maar verlangen dat hun kinderen vroeg of laat (maar liefst zo vroeg mogelijk!) de nabijheid van de Heiland Ieren waarderen. Niet de kleine kinderen maar de discipelen gedroegen zich als kleine, onverdraagzame, egoïstische kinderen. Het is zo mooi, dat Mattheüs, die er bij geweest is en dus ook zijn bestraffend vingertje opgeheven had tegen de moeders, ons in zijn evangelie zo onbevangen die enorme misser meegedeeld heeft. Heel eerlijk en waarheidsgetrouw deelt Mattheüs ons mee dat Jezus het helemaal niet met hen eens was: 'Jezus echter zei: Laat de kinderen begaan en verhindert ze niet bij Mij te komen.'
Zijn wij bereid - wij die onszelf zo graag als 'mondige' gelovigen beschouwen - wanneer wij iets van onszelf ontdekt hebben in deze geschiedenis, hun voorbeeld te volgen en ons wangedrag te erkennen en te wijzigen ten gunste van de kleinen? En dat des temeer omdat
het verlangen van de moeders om de kinderen bij de Heer te brengen, precies aansluit bij het verlangen van de Heiland om ze in zijn armen te sluiten? 'Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen' (Ps.8:3).
De kinderen horen erbij. Zij zijn door hun gelovige vader of moeder geheiligd. Dat de kinderen moeten leren zich zó te gedragen dat ze de volwassenen zo weinig mogelijk storen, behoort in de eerste plaats tot de taak van de ouders. Wie kent hun temperament beter dan de ouders zelf, en wie zijn beter in staat de kinderen daarin op te voeden dan de ouders zelf? Daarvoor wil de Heer de ouders wijsheid geven, wanneer ze dat van Hem begeren en wanneer het werkelijk hun eerste en enige verlangen is ze op te voeden voor Hem. Maar niet alleen de ouders van de kinderen hebben een verantwoordelijkheid voor hen. Ook de volwassen broeders en zusters van de geloofsgemeenschap hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid, ervoor te zorgen dat er ruimte is voor de kinderen. Ook in de samenkomsten.
In vergelijking met andere culturen hebben wij misschien wel een wat overtrokken gevoel voor wat passend is. Maar laat ons gevoel voor decorum ons niet in de verleiding brengen onze kinderen in een keurslijf te snoeren. Zoiets kan er uiteindelijk toe leiden dat ze wanneer ze volwassen zijn, hun gal daarover uitspuwen bij de eerste de beste gelegenheid wanneer ze geconfronteerd worden met het geloof uit hun kinderjaren.
00001142
Ga naar: Kracht om te overwinnen Levieten