U bevindt zich hier: Geloofsopbouw
terug naar: Bijbelstudies
Algemeen:

Zoeken naar:

De Voetwassing Joh.13

De voetwassing (Johannes 13)

(Begrijpt u wat ik u gedaan heb?)

Beter weten

De Heer had Zich weer omgekleed na de voeten van alle twaalf discipelen te hebben gewassen. Hij neemt opnieuw plaats en stelt dan de vraag of ze Zijn aanschouwelijke les ook begrepen hebben. Ze weten niet hoe ze moeten kijken. Beduusd en beschaamd horen ze de vraag aan. Wanneer Jezus Zelf het antwoord geeft, halen zij verlicht adem. Niet omdat zij geen goed antwoord op die vraag weten. Maar al te goed zelfs!. Wanneer je, eigenlijk tegen beter weten in, in de meest elementaire omgangsvormen vreselijk hebt geblunderd, weet je meestal drommels goed wat er mis ging en is het een opluchting wanneer je kunt blijven zwijgen. Nu denken ze: ‘Had ik dat maar eerder bedacht’ Helaas, gedane zaken nemen geen keer. Wanneer je onderweg al hoog oplopende discussies hebt gevoerd om je gelijk te halen en anderen te overtroeven, dan kun je die woordenstrijd niet zomaar eventjes van je afschudden wanneer je de trap opgaat naar de opperkamer. Je kunt niet maar even de knop omdraaien, en je hebt dan al helemaal niet de minste aandrang om je maatjes, die geduchte concurrenten bleken, de voeten te wassen. Ze hebben zich allemaal laten gaan. Natuurlijk, ze wisten wel wat ze hadden moeten doen, maar het kwam gewoon niet in hen op.
Wanneer ‘ik’ in het geding is, treedt er altijd een gevaarlijk soort bewustzijnsvernauwing op, die iemand in staat stelt zich zonder blikken of blozen te misdragen en zijn ‘vrienden’ en - en passant - ook de Meester respectloos te behandelen. Dit menselijk probleem kun je simpelweg als volgt omschrijven: Op het kritieke moment laat je je meeslepen door je hoogmoedige ‘ik’ en weet je ‘even’ niet meer wat je eenvoudige plicht is. Maar, achteraf gezien, had je natuurlijk ‘beter’ kunnen weten.

Ik geloof, dat wanneer de Heer zijn discipelen vraagt of zij begrepen hebben wat Hij gedaan heeft, Hij niet zozeer doelt op de geestelijke betekenis van de voetwassing, waarop Hij zinspeelt in vs.10, dan wel op de praktische les, dat we bereid moeten zijn altijd en iedereen te willen dienen als een slaaf en nooit en te nimmer mogen toegeven aan de neiging minder leuke karweitjes aan anderen over te laten. Met het oog daarop heeft Christus ons het voorbeeld van de voetwassing gegeven. En de les besloot Hij met de veelzeggende woorden: ‘Indien u dit weet, zalig bent u als u het doet (Jh13:17).’ Natuurlijk wisten zij dit al lang. Hun probleem was veel meer dat zij het vertikten om wat zij wisten ook in praktijk te brengen.

Christus geheel anders
De Heilige Geest heeft er een bedoeling mee te vermelden dat Jezus wist dat zijn ure gekomen was, en dat Hij wist dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging (vs3). Natuurlijk wist de Alwetende Christus dat. Maar het wordt hier uitdrukkelijk vermeld om te laten zien hoe deze wetenschap functioneert in het leven van de Here Jezus, die gekomen is om de liefde van God te openbaren.
Bij de discipelen draaide het om de vraag hoe zij zichzelf het beste konden handhaven zonder te bedenken wat zij allang wisten over Gods bedoeling met hun leven en wat God van hen verwachtte. Deze houding had tot gevolg dat ze allemaal passief neerploften op de aanligbanken. Er gebeurde niets en de sfeer moet allesbehalve harmonisch zijn geweest.
Bij Christus lagen de prioriteiten anders. De eer van zijn Vader, de wil van God en het heil van zijn hardleerse volgelingen ging Hem boven alles. Alles wat Hem ervan af kon houden om deze belangen te behartigen, negeerde Hij. Daarvoor sterkte Hij zich in zijn God en streed Hij om te volharden en te overwinnen. Om hierin te slagen bracht Hij zich gedurig in herinnering zijn verbondenheid met zijn Vader en concentreerde zich ononderbroken op de taak die Hij vrijwillig op zich genomen had om het verzoeningswerk te volbrengen. Hij hield zich voortdurend voor ogen dat op de nacht van smarten waar Hij doorheen moest gaan, het licht van de opstandingsmorgen zou aanbreken en dat Hij als de grote overwinnaar weer tot God zou terugkeren.
Daarom is het zo gewichtig voor ons te lezen dat Jezus wist dat zijn ure gekomen was (vs1) en dat Hij wist dat de Vader Hem alles in handen gegeven had en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heen ging (vs3). Daarom is het belangrijk ons af te vragen waarom hier vermeld wordt dat Hij wist, wie Hem verraden zou (vs11), en dat Hij weet wie Hij heeft uitverkoren (vs11). Dit weten bracht Hem ertoe om, zoals Jes50:7 zegt; zijn aangezicht te stellen als een keisteen. Hieruit spreekt de wil om te volharden en nergens voor terug te deinzen. Om door te gaan, ook wanneer het moeilijk wordt en onmogelijk schijnt. Het grote contrast met de discipelen is, dat wat zij wisten, of op zijn minst konden weten, geen enkele invloed had op hun omgang met elkaar. Wat zij wisten werd op de achtergrond gedrongen door wat zij wilden. Of beter gezegd: door wat zij niet wilden: buigen voor de ander; zich een dienstknecht betonen voor hun medebroeder; in de ander het voorwerp te zien van de liefde en de zorg van God. Dat was de reden voor hun verzuim. Daarom bleven zij zitten waar zij zaten. Zij wisten wel beter, maar deden niets omdat kwalijke overleggingen het wonnen van hun beter weten. Ze hadden wel kennis, maar het werkte niets uit. Om met Paulus te spreken: ze hebben de genade tevergeefs ontvangen (vgl. 2Ko6:1).
Maar bij de volmaakte Mens, die wij dienen na te volgen, heeft het zich voortdurend bewust zijn van zijn taak en roeping, een geweldige uitwerking.
Wanneer zijn leerlingen, bevangen door eigenbelang en zelfverheerlijking, het erbij laten zitten, trekt Hij zijn uit-één-stuk-geweven-opperkleed uit, neemt een linnen doek, bindt die om zijn middel, doet water in een kom en begint de voeten van de discipelen te wassen, en af te drogen met de linnen doek die hij had voorgedaan, totdat ze allemaal een beurt hebben gehad, en vraagt dan: ‘Begrijpt u wat ik u heb gedaan? U noemt Mij Meester en Here, en U zegt dat terecht, want Ik ben het. Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook u elkander de voeten te wassen; want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u doet, gelijk Ik u gedaan heb.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender. Indien u dit weet, zalig bent u, als u het doet (Jh13:13-17).

Ik heb dit niet geschreven om de twaalf discipelen te bekritiseren. Voor hen zijn zelfs meerdere verontschuldigingen aan te voeren, bijvoorbeeld, dat de Heilige Geest nog niet was uitgestort, waarmee wij weten verzegeld te zijn. Ook was hun het hemelse perspectief en de roeping van de gemeente, zoals we die in de apostolische brieven van het Nieuwe Testament vinden, nog niet uiteengezet. Maar ik heb dit geschreven, omdat wij behoren tot een generatie tegen wie diezelfde Johannes, die ons over de voetwassing schreef, gezegd heeft, dat wij de zalving van de Heilige hebben ontvangen en dat wij alles (Telosvert) weten, of: dat wij dat allen (NBG) weten. Hij (Johannes) heeft ons niet geschreven omdat wij de waarheid niet weten, maar juist omdat wij haar weten (1Jh2:21).
Nee, ik schrijf dit, omdat ik voor mezelf een antwoord heb moeten zoeken op de vraag van de Meester: ‘Heb je begrepen wat ik gedaan heb?’ Gelukkig hoef ik niet voor de discipelen, noch voor de lezer te antwoorden; de Heer wil het antwoord uit mijn eigen mond horen. Maar ik heb dit ook geschreven omdat u die dit leest deze vraag evenmin kunt ontlopen, noch aan het geven van een antwoord ontkomt.
Wat mijn antwoord betreft, die luidt: ‘Ja Heer, Ik heb heel goed begrepen wat U aan mij hebt gedaan. U deed alsof ik uw Heer en U mijn slaaf bent. Wat U voor mij bent geweest moet ik ook voor een ander zijn. Ook begrijp ik, dat u van mij vraagt dat, wat u aan mij deed, ik dat ook zal doen aan mijn broeder en zuster. Ik gevoel ook hoe vernederend het is voor mijn zelfzuchtig hart, Uw voorbeeld nog nodig te hebben, omdat ik alleen al op grond van de inwoning van de Heilige Geest, bij intuïtie kan weten, hoe mijn houding moet zijn tegenover een ieder van uw discipelen. En tenslotte begrijp ik, dat al weet ik nog zoveel en geef ik een scherpzinnig antwoord op Uw vraag, maar het niet doe, ik uw genade tevergeefs heb ontvangen.

Het is heel verleidelijk om nu aan te geven bij welke onderwerpen en op welke terreinen het urgent is om wat wij begrepen hebben van het voorbeeld van onze Meester nu in praktijk te brengen. Ik doe dat niet. Ik heb wel een suggestie. Laten wij, ouderen, die weten een taak van de Heer te hebben ontvangen in de ‘gemeente’, ermee beginnen, en een voorbeeld geven aan de jongeren. Leggen we ons ‘waardigheidskleed’ naast ons neer, en laten we ons omgorden met een linnen doek en hun slaven worden. Dan doen we tenminste wat we weten te moeten doen!

00001230

Ga naar: De vier barmhartige Samaritanen De vrije werking van de Geest