JEZUS. MIJN VRIEND?
W wanneer ik u, heel terloops, zou vertellen dat ik gisteren nog gesproken heb
met mijn vriend Bernhard (u weet wel, de gemaal van Hare Majesteit Prinses Juliana), dan zou u in het gunstigste geval wel even vreemd staan te kij-ken. Maar meer voor de hand ligt een reactie in de geest van: ‘Moet je die blaas-kaak eens horen!’ Maar veronderstel: u komt op audiëntie bij Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard, stelt u voor met: `Aangenaam, Gijs Streuper uit Lutje-broek’— en Zijne Koninklijke Hoogheid reageert met: ‘Bent u toevallig nog familie van mijn vriend Simon, die in Dieren woont?’ Wat een verschil, niet-waar, of ik het zelf zeg of dat hij het zegt. En stel je nu ook nog eens voor dat u mij heel goed kent. Dan zou hij misschien kunnen denken: ‘Wanneer Prins Bernard wist hoe Simon zich soms gedraagt, dan weet ik nog zo net niet of hij hem nóg vriend zou noemen.
In Jh15 noemt Jezus zijn discipelen vrienden. Eerst geeft Hij aan wat het specifieke kenmerk van een vriend is, namelijk dat die zijn leven voor zijn vrienden aflegt — en Hij zou dat straks Zelf doen! Daarna kijkt Hij zijn discipelen heel streng en heel diep in de ogen en legt hun een onverbiddelijke voorwaarde op waar niet op af te dingen valt: ‘Jullie zijn mijn vrienden, als u doet wat Ik u gebied!’ En wat gebiedt Hij? ‘Dat u elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad.’ Niet meer, maar beslist niet minder.
‘Zoals Ik.’ Dat betekent zonder voorwaarden vooraf. Mij werd niet eerst de maat genomen om te beoordelen of ik zijn liefde wel waardig was. Christus heeft ook geen afweging gemaakt of ik als volgeling er veel of weinig van terecht zou brengen. Nee, niets van dat alles. Hij legde zijn leven voor mij af omdat Hij mij tot zijn vriend wilde maken. Dat kostte Hem alles. Zijn leven. De vreselijkste verschrikkingen wilde Hij trotseren om straks met diepe vreugde in zijn hart er hoog van op te kunnen geven: ‘… (vul je eigen naam maar in) is een vriend van Mij.’
Het is nogal even een verschil wie dat zegt, Z.K.H. Prins Bernard of de Koning der koningen en Heer aller heren! Wat een onvoorwaardelijke liefde!
Maar hoe zit het dan met die voorwaardelijke vriendschap? Dat heeft blijkbaar alles te maken met ons praktisch volbrengen van wat Hij als Meester ons als zijn slaven gebiedt: elkaar lief te hebben, zoals Hij ons heeft liefgehad. Met andere woorden: of ik een vriend van Jezus ben of niet, kan alleen maar blijken uit de manier waarop ik omga met mijn collega-discipelen. Een andere maatstaf is er niet; het is de enige. Heb ik hem onvoorwaardelijk lief met de liefde van Christus, of doe ik dat pas wanneer hij voor mij acceptabel is, omdat hij voldoet aan mijn wensen en voorwaarden? Ben ik zo vermetel en verwaand dat ik doe alsof ik op hetzelfde niveau sta als mijn Meester, door Hem na te spreken en tegen mijn broeders te zeggen: ‘U bent mijn vrienden,
als u doet wat ik u gebied’? Je ziet dat het ook hier een wereld van verschil uitmaakt wie het zegt, de Meester of zijn discipel.
Wanneer ik het vriend zijn van Christus alleen vanuit dit gezichtspunt bekijk en mijn geweten klaagt me aan zodat ik mij mijn tekortkomingen pijnlijk herinner, wel, dan krijg ik nu de kans om alsnog te bewijzen dat ik mijn broeder(s)/zuster(s) liefheb zoals Christus mij heeft liefgehad. En wanneer ik achterwege laat dit in orde te maken, heb ik alle reden om na te laten de Heer Jezus mijn Vriend te noemen, en me af te vragen of ik werkelijk wel ‘mijn ziel heb gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid, tot ongeveinsde broe-derliefde’ (1Ptl:22), want de Heer gebiedt in het daarop volgende vers: ‘Hebt elkaar vurig lief uit een rein hart, u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord. Er is echter meer. In vs15 geeft de Heer de reden op waarom Hij hen vrienden heeft genoemd: ‘…omdat Ik u alles wat Ik van mijn Vader heb gehoord, bekendgemaakt heb.’ Hij noemde hen vrienden alhoewel in de praktijk nog moest blijken of zij ook zouden doen wat Hij hun bekendgemaakt had. Overigens had Hij hen niet alleen vrienden maar ook slaven genoemd. En nu zegt Hij: ‘Ik noem u niet meer slaven,’ maar dat betekent niet dat zij geen slaven meer zijn. Hij blijft de Heer die boven zijn slaven staat. Maar bovendien wil Hij een Vriend voor zijn vrienden zijn en naast hen staan. Trouwe slaven die doen wat hun Heer zegt, die zijn zijn vrienden en die noemt Hij niet langer slaaf. Maar mag een slaaf die door de Heer Zelf vriend wordt genoemd, ook zeggen dat Jezus zijn Vriend is?
Onlangs sprak ik met een meisje en vroeg haar of zij nog iets met God had. ‘Ja,’ zei ze, ‘Hij is mijn Vader.’ ‘En Jezus?’ vroeg ik verder. Daarover hoefde ze niet na te denken. ‘Hij is mijn Vriend!’ antwoordde ze vlot. Zo vlot, dat ik haar begon te wantrouwen. Dus voelde ik haar nader aan de tand en vroeg: ‘Hoezo Vriend? Wat voor bijzonders heeft Jezus dan wel voor jou gedaan waaruit blijkt dat Hij jouw Vriend is?’ Toen noemde zij een indrukwekkende lijst op van dingen waaruit bleek wat haar Vriend in het dagelijkse leven voor haar betekende. Maar wat ik graag wilde horen, omdat dat volgens mijn leerstellig begrip het allereerst genoemd moet worden, was er niet bij. Daarom vulde ik haar lijstje aan: ‘Wat vind jij dan van het feit dat Hij voor mij en jou zijn leven gaf? Is dat niet het meest overtuigende bewijs van zijn vriendschap?’ Ik wachtte haar reactie af.
Even dacht ze na. Toen zei ze: ‘Natuurlijk, dat is het allerbelangrijkste. Door dat te geloven is mijn leven met Jezus als mijn Vriend begonnen. Maar ik had het zonet over hoe ik zijn vriendschap dagelijks persoonlijk ervaar.’ Toen ik dit hoorde, heb ik me (stiekem) staan schamen dat mijn vraag uit wantrouwen was geboren.
Er is niets op tegen en alles voor te zeggen Jezus ‘mijn Vriend’ te noemen. Dat volgt zonder meer al uit het oorspronkelijke Griekse woord dat met ‘vriend’ is vertaald en dat letterlijk ‘liefhebber’ betekent. Een vriend is per definitie iemand die liefheeft, en omgekeerd, iemand die liefheeft, is per definitie een vriend. Wanneer Jezus zijn discipelen ‘mijn vrienden’ noemt, is dat precies hetzelfde als wanneer Hij zou zeggen dat zij Hem liefhebben. En wanneer wij Hem ‘mijn Vriend’ noemen, betekent dat niets anders dan dat wij er zeker van zijn dat Hij ons liefheeft. Maar het is wel zaak dat wij ons ervan bewust blijven dat Hij een voorwaarde aan deze vriendschap heeft verbonden (vgl. Jh14:21). (Dat is evengoed het geval wat zijn Heer zijn over ons betreft en Hem ‘mijn Heer’ te noemen, vgl. Mt13:13-15.) En mocht je gedrag van dien aard zijn geweest dat je niet aan zijn voorwaarde voldeed, omdat je zijn gebod verwaarloosd hebt, dan is het heel wat verstandiger dit te belijden en weer goed te maken, dan ermee op te houden Hem ‘mijn Vriend’ te noemen.
Ik hoop dat u en ik er nooit genoeg van krijgen naar Hem te luisteren wanneer Hij ons die Hij zijn vrienden noemt, bekendmaakt wat Hij van zijn Vader heeft gehoord. Al luisterende zullen wij Hem dan aan anderen beschrijven zoals de bruid in het Hooglied van haar Bruidegom een beschrijving geeft: ‘Alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zo één is mijn Liefste. ja, zo een is mijn Vriend!