Simon Streuper
Toen de Here aan Israël zijn geboden en inzettingen gaf, heeft Hij gewaarschuwd voor verleidende profeten die hen achter Hem zouden kunnen wegtrekken om andere goden te dienen. ‘Pas op!’ zegt Mozes, ‘wanneer die optreden dan zult gij naar de woorden van die profeet niet luisteren; want de Here, uw God, stelt u op de proef om te weten of gij de Here uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel’ (Deut.13:3. vgl. 6:6). Het ‘proefwerk’ dat ze moesten maken, was niet een kwestie van overhoren om te zien of ze het goed hadden onthouden, maar de proef op de som of uit hun daden bleek dat er inderdaad waarachtige liefde in het hart voor Hem gevonden werd of niet.
Het oude en het nieuwe gebod
Al in het Oude Testament kent God aan het liefdegebod het meeste gewicht toe, de hoogste prioriteit. Alle tien geboden zijn terug te voeren tot dat ene woord: De liefde is de vervulling van de wet (vgl. Lev.19:18; Matth.5:43; 19:19; 22:39; Rom.13:9; Ga1.5:14; Jak.2:8).
God liefhebben met je hele hart, en de naaste als jezelf. Hieraan hangt de hele wet en de profeten. Datzelfde gebod wordt door de Heer doorgegeven aan zijn discipelen. Hij noemt het een ‘nieuw gebod’: ‘Een nieuw gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt’ Joh.13:34). Het nieuwe ervan is dat het oude gebod van God voor de eerste keer volmaakt tot zijn recht is gekomen in het leven van de gehoorzame mens Jezus. Nadat Hij de wet van God vervulde, gaf Hij op zijn beurt Gods oude gebod aan zijn discipelen door als zijn eigen gebod. Gods familie, waarvan zij voortaan deel zouden uitmaken, wordt gekenmerkt door liefde, en in de harten van allen die tot deze familie behoren, is de liefde van God uitgestort door de Heilige Geest (Rom.5:5). Zij kunnen dit gebod door het geloof verwerkelijken omdat zij hetzelfde leven hebben ontvangen dat in de Zoon is. Hijzelf is de eerste (en de heerlijkste) openbaring van het leven dat bij de Vader was. Maar ditzelfde leven (waarvan het wezenlijke kenmerk liefde en licht is) móét (want het is een gebod!) nu ook in ons leven openbaar en door de wereld gezien worden opdat zij zal erkennen dat God zijn Zoon heeft gezonden, en ons heeft liefgehad met dezelfde liefde waarmee Hij zijn Zoon liefhad (vgl.Joh.17:23).
Evenals bij Israël wil Hij zien of onze liefde echt is. Dat moet blijken uit de wijze waarop wij omgaan met de mooie en de nare dingen die zich in ons leven voordoen. Allebei gebruikt God om ons te beproeven. Niet zozeer om te kijken wat wij ervan terechtbrengen, want Hij kent ons door en door, maar veeleer opdat wij onszelf beter zouden leren kennen. Zelfkennis is immers onontbeerlijk voor onze geestelijke groei. Hoe meer zelfkennis, des te eenvoudiger wordt het voor ons om onszelf en ons lot rustig in zijn handen te leggen. Want het leert ons afhankelijkheid en we kunnen daardoor inzien dat ons vlees van geen nut is. Wanneer dit zichtbaar wordt in ons leven, beleeft God daaraan grote vreugde.
U hebt mijn woord bewaard
Wanneer het om onze behoudenis gaat, ziet God het hart aan en rechtvaardigt degene die zijn vertrouwen heeft gesteld op het volbrachte werk van Christus. Maar wanneer God wil weten of wij zijn woord bewaren en hoe groot onze liefde is, dan laat Hij niet zijn peilstok neer in ons hart, maar legt die naast onze werken. Onze daden leveren het bewijs of wij Hem liefhebben met ons ganse hart en met onze ganse ziel en of wij zijn woord bewaren. Niet het enthousiasme waarmee wij ’s zondags in de eredienst onze lofliederen zingen is op zichzelf de graadmeter, maar onze op wederliefde gebaseerde praktische inzet om Hem te dienen op alle terreinen van het leven en, niet te vergeten, de wijze waarop wij alle huisgenoten van het geloof bejegenen. Juist daarin onderscheidde de gemeente van Filadelfia zich van die van Laodicea. In Filadelfia was, in overeenstemming met de betekenis van haar naam, broederliefde. Waar die aanwezig is, is ook liefde voor het Woord en wordt de naam van Jezus niet verloochend, maar hooggehouden. Voor die naam waren ze bereid smaadheil te lijden. Waar broederliefde is, accepteert men elkaar, daar voelt men zich veilig en onbedreigd. Daar heerst vrede en is geen behoefte zich ook maar ergens op voor te laten staan. Waarom zou men? Het bewustzijn van eigen zwakheid en het hebben van kleine kracht houdt iemand klein en nederig. Voor klein geworden, nederige mensen heeft de Heer altijd een open deur die toegang geeft tot een vertrouwelijke omgang met Hem. Wie daardoor naarbinnen gaat, roemt in de Heer en nooit in iets van zichzelf.
Kennis en inzicht in de waarheid
Niet onze bijbelkennis of ons inzicht in Gods waarheid, niet wát en hoevéél we weten, maar wat we doen met wat we weten en kennen, dat telt. Kennis van en inzicht in Gods gedachten is geen doel in zichzelf. ‘Het is de poort tot een leven vol van rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in de Heilige Geest. Want wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensen beproefd (Rom.14:17,18).
Kennis en inzicht zijn onontbeerlijk om God op een Hem welbehaaglijke wijze te dienen. Maar kennis die niet gegrond is in de liefde, stelt minder dan niets voor. Liefde vloeit niet voort uit kennis en inzicht. Het is juist andersom. Kennis en inzicht vloeien voort uit werkzame liefde. Paulus bidt dat de liefde van de Filippiërs nog meer en meer mag overvloeien in kennis en alle inzicht, om te beproeven wat het beste is, opdat zij zuiver en onberispelijk zouden zijn tegen de dag van Christus, vervuld met de vrucht van de gerechtigheid die door jezus Christus is, tot heerlijkheid en lof van God (Fil.1:10,11). Stel u een fontein voor, bestaande uit twee bekkens. De fontein vult het bovenste, het bekken van de liefde, eerst tot aan de rand, maar pas daarna — en niet eerder — vloeit het water over de rand in het onderliggende bekken van kennis en inzicht. Ook in de Efezebrief is de volgorde: geloof — liefde tot de heiligen — wijsheid en kennis (1:15-18). Kennis en inzicht om goede, doorwrochte toespraken te kunnen houden, komt pas op de tweede plaats. In eerste instantie hebben we het nodig om in alles de Heer waardig te wandelen. Praktische werkzame liefde is de enige vruchtbare grond waarop kennis en inzicht in Gods waarheid kunnen gedijen. Het lijkt van bovenaf een vicieuze cirkel: werkzame liefde — kennis en inzicht — werkzame liefde — enz. enz., maar van opzij gezien is het een opgaande spiraal. Zo groeit men op door de kennis van God (zie Ko1.1:9-11) en ook tot Hem, die het Hoofd is (Ef. 4:15). Kennis en inzicht op deze wijze verworven, maken een mens klein en ootmoedig. Als hij roemt, roemt hij in de Heer en niet in zichzelf. Wie zich dan ook, zoals de christenen in Laodicea, beroemt op wat hij door genade mocht ontvangen, zal vroeg of laat eigen inzicht en kennis laten heersen over Gods Woord. De kennis van de gelovigen te Laodicea was een opgeblazen kennis. Zij wisten het en zij alleen. Daarentegen werd de gemeente te Filadelfia opgebouwd door broederliefde. Beide gemeenten hadden kennis. Beiden waren onderwezen in dezelfde waarheid. Het verschil bestond hierin, dat de Laodiceeërs de waarheid in hun hoofd en de Filadelfiërs de waarheid in hun hart vasthielden in liefde en zo in alles opgroeiden tot Hem die het Hoofd is, Christus (Ef.4:15). ‘De kennis blaast op,’ schreef Paulus, ‘maar de liefde bouwt op’ (1Kor.8:1)! en: zelfs… ‘als ik profetie heb, en ik weet alle verborgenheden en alle kennis, en als ik al het geloof heb, zodat ik bergen verzet, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets’ (1Kor.13:2). In Laodicea verviel men, met alle vermeende kennis, tot geestelijke blindheid en armoede.
Wie oppervlakkig Ef.4:15 leest, zou daaruit kunnen concluderen dat we de waarheid hebben vast te houden in de zin van bijbelse leerstellingen die je — eens geleerd — nooit mag prijsgeven. Maar de betekenis van het Griekse woord dat met ‘de waarheid vasthouden’ is vertaald, is niet het tegenovergestelde van loslaten, het heeft de betekenis van: de waarheid ‘zeggen’, ‘doen’, ‘najagen’, ‘waarachtig zijn’ (zie noot Telosvertaling).
Over dit soort ‘waarheid’ kan men zelfs helemaal geen verschil van mening hebben of erover twisten. God heeft ons zijn Woord niet gegeven om als zijn kinderen met elkaar daarover strijd te voeren, maar om… erin te wandelen (2Joh.:4; 3Joh.:3,4; vgl. 1joh.1:6).
Er is niets zo funest voor de broederliefde als strijden over de waarheid en niets gezegender dan samen de waarheid vasthouden in liefde. Wie zich aan het eerste waagt en zoveel gewicht geeft aan ‘zijn eigen waarheid’ of wat hij voor waarheid houdt, loopt het risico in ‘Laodicea’ terecht te komen. Helaas wordt daar het kloppen van de Here Jezus aan de deur van het hart heel gemakkelijk overstemd door de vele uitingen van het vrome verdorven vlees.
Geen afval der heiligen maar wel afgevallen
De eerste van de zendbrieven in het boek Openbaring is gericht aan Efeze, dezelfde gemeente waaraan Paulus een brief schreef. Paulus’ Brief geeft ons van hen een positieve indruk. Hij wees hun op de noodzaak van het aandoen van de gehele wapenuitrusting. Maar desondanks hielden zij geen stand tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten (Ef.6:10-20). Zij zijn van hun geestelijke hoogte afgevallen (vgl. Openb.2:5). Alle zendbrieven in Openb.2 en 3 (op twee na) beginnen na de aanhef met de woorden: ‘Ik weet uw werken.’ Welnu, die waren er ook in Efeze en niet eens zo weinig! Hun godsdienst beperkte zich niet tot de samenkomsten van de gemeente. Er waren voldoende activiteiten. Ogenschijnlijk was alles in orde. Maar niemand had in de gaten dat ze langzaam maar zeker met een ietsje meer routine en met wat minder liefde het werk deden dat gedaan moest worden. En wanneer de lofliederen werden aangeheven in de eredienst, was het enthousiasme ook wat minder groot dan in het begin. Op het eerste gezicht een minimale verschuiving. Maar in Gods oog een diepe val. Met werkelijk strenge vermanende woorden worden ze opgeroepen zich te bekeren. Zo niet, dan wordt de kandelaar weggenomen. En dat is gebeurd. Gaat u maar kijken. De gemeente vindt u er niet meer, de stad is verdwenen. Er mag dan geen ‘afval van heiligen’ in de Schrift worden geleerd, maar ze waren wel van een hoog niveau afgevallen naar een veel lager. Ook nu nog kunnen gelovigen alles verliezen waardoor zij als plaatselijk getuigenis van de Heer gekenmerkt zouden moeten worden. De gelovigen in Efeze hebben in hun aanhoudende strijd tegen bozen en dwaalleraren wellicht maar één ding over het hoofd gezien. Als verdedigers van de waarheid hebben ze misschien vergeten dat ze als slaven van de Heer niet moesten twisten, maar vriendelijk zijn voor allen, geschikt om te leren, verdraagzaam, de tegenstanders met zachtmoedigheid terecht te wijzen opdat God hun bekering zou schenken om de waarheid te erkennen en weer ontnuchterd te worden uit de strik van de duivel door wie zij gevangen zijn (2Tim.2:25,26). Wie dit vergeet, bevindt zich op een hellend vlak. Waarschijnlijk hebben zij de waarheid vastgehouden met een beetje te weinig liefde, alhoewel Paulus hen gewaarschuwd had. Wie de waarheid wil vasthouden, moet dat in liefde doen. Wie iets van de liefde laat vallen, laat ook iets van de waarheid los; wie iets van het Woord laat vallen, laat ook iets van de liefde los. Het is hiermee als met het woord van de Heer dat Hij sprak toen Hij afscheid van zijn discipelen nam: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). Maar het omgekeerde is ook waar: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren.’ Het ene valt of staat met het andere. Het is niet los verkrijgbaar. Wie het ene doet en het andere nalaat, valt in een strik.
Filadelfia of Laodicea, welke kant uit?
Het verwaarlozen van het liefdegebod, het niet bewaren van het woord van de Heer, deed de gemeente te Efeze, zoals we zagen, vanaf een hoog geestelijk niveau een heel eind naar beneden vallen. Filadelfia torent hoog boven haar uit, omdat men daar leeft bij het nieuwe gebod dat de Heer heeft gegeven: ‘dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt’ (Joh.13:34). De gemeente in Filadelfia is doortrokken van broederliefde omdat allen zich onderwerpen aan het nieuwe gebod van hun Heer en Hoofd. Echte ongeveinsde broederliefde kan alleen maar daar zijn waar men buigt voor het liefdegebod. Want daar gebiedt de Here de zegen, leven tot in eeuwigheid. q