GODSVERTROUWEN
In de eerste week van de maand december in het jaar 1899, nu precies honderd jaar geleden,
lag op de leestafel van de toen nog jeugdige Koningin Wilhelmina een exemplaar van het
weekblad Timotheüs. Een geillustreerd weekblad voor jongelui, dat geredigeerd werd door
H.C. Voorhoeve Jzn. Dit tijdschrift droeg de trotse vermelding: ‘Vereerd door de inteekening
van Hare Majesteit de Koningin’. De Boerenoorlog, die in oktober 1899 uitbrak, heeft ruim-
schoots aandacht gekregen in dit tijdschrift. Wat dat betreft is het niet gewaagd te veronder-
stellen dat onze vorstin, die veel bewondering voor de Boeren en hun president Paul Kruger
had, met bewondering voor de Boeren, maar ook met klimmende verontwaardiging voor de
Britten, het zestien verzen tellende gedicht heeft gelezen van een ‘eenvoudige, ongeleerde
zeeuwse landbouwer’ — zoals de dichter zichzelf noemt.
Om u de sfeer te laten proeven van 100 jaar geleden, laat ik hieronder een couplet volgen.
En als nu de Transvaalsche Boer, /Goed schutter, dapper, sterk en stoer, /Niet steunen zal op ’t Mauserroer, /Maar op den Heer der legerscharen, /Dan zal de Oppermajesteit,/
Die sterren en ook kogels leidt, /Naar Zijne goedertierenheid /Gewis Zijn hulp hen doen ervaren.
Het is niet moeilijk te ontdekken waar de sympathie van de redactie van ‘Timotheüs’ ligt. Het komt honderd jaar later nogal opgeklopt op de lezer over. De Boeren worden geschilderd als de godvrezenden en de Engelsen zijn de huichelaars. In werkelijkheid waren er natuurlijk evengoed slechte Boeren als godvrezende Engelsen. Op grond van de geschiedschrijving is er achteraf veel op af te dingen. Maar dat neemt niet weg dat zij die toen midden in de realiteit van een verschrikkelijke oorlog stonden, hun mening moesten vormen met de beschikbare informatie en op basis daarvan gewetensvolle keuzes moesten maken. Hierbij lieten de Boeren zich in het algemeen leiden door Gods Woord. Achteraf kun je zeggen dat hun beschrijvingen veel onzuivere elementen bevatten, maar hun geloof was oprecht en op God gericht. Hectische tijden hebben grote invloed op onze gevoelens en op onze wensen. Toen ook al. Hieronder een paar fragmenten.
Misschien herkent u daarvan wel iets in uw eigen leven.
Naast bovenstaand gedicht vindt u in Timotheüs een keur aan verslagen van wapenfeiten en verhalen over deze strijd met het ‘perfide Albion’ (Engeland dus!). Dat kwam vooral doordat een van de medewerkers van de hoofdredacteur H.C.V., een zekere P.J. Kloppers, in die tijd in Krügersdorp (Afrika) verbleef en als secretaris van Het Rode Kruis aldaar bijzonder goed op de hoogte was met de gebeurtenissen tijdens de veldslagen.
Tja, bladeren in een honderd jaar oud tijdschrift is wel even een uitstapje naar lang vervlogen tijden. En toch… wat is honderd jaar? Het speelde zich allemaal af in de tijd dat mijn moeder een kind was. Zij werd geboren in 1898 en stierf in januari 1999. En toen ikzelf nog een kind was van nog geen 10 jaar, en samen met mijn twee oudere zussen stapels kisten met sperziebonen moest draden (moeder was weduwe en er moest wat verdiend worden), zong mijn moeder, meestal op ons verzoek, de ene ballade (van plusminus zestien coupletten) na de andere (van zeventien coupletten) over de Boerenoorlog in Transvaal. Maar in honderd jaar kan het aanzien van de wereld drastisch veranderen. In het jaar 1900 gunde men zich er nog de tijd voor om de omstandigheden omstandig uiteen te zetten en men schuwde niet zijn emoties de vrije loop te laten. Genoemde heer P.J. Kloppers beschrijft in het nummer van 23 december de omslag in zijn waardering voor de Engelsen: ‘Hoelang heb ik zelf niet veel meer eerbied gehad voor den… beschaafden, ernstigen Engelschman dan voor den godde-loozen, lichtzinnigen Franschman met zijn maitressen en geloofsvervolgingen, zijn Lodewijks en Napoleons, zijn Dreyfusen Panamaschandalen. Hoelang vond ik mijn Engelschen hoed… het spijt mij, dat ik dien achterliet: als ik het oude ding, dat ik, n.b. nog met eere droeg, hier had, instede van het op mijn hoofd te zetten, om de lading daaronder te dekken, ik trapte het onder den voet! Bah van mijn zogenaamd christelijke, Engelsche lektuur, — ik wijs ze den weg op, waar mijn Franse Dumas’ en andere heen verhuisd zijn! Ik heb desnoods nog liever met openbare losbollen te doen dan met schijnheilige huichelaars.’ Na zo’n felle ontboezeming volgt dan de reden waarom hij zich zo opwindt: ‘Och,’ zucht hij. ‘Ik ben heus zo kwaad niet geboren, maar de menschen hebben me zóó gemaakt! Ik hoorde toch, dat een Engelsche ziekenverpleegster een gewonden Boer verbonden had met een in gift gedoopt verband!’ En dan even later: ‘Verleden week verblijdde ik mij recht hartelijk en ik was Gode dankbaar, dat er tegenover 3 der onzen zoveel Engelschen gesneuveld waren, dat gansche bloedplassen op de door hen verlaten plaats gevonden werden. Dat is gruwelijk wreed van u, zegt ge. Ik weet het niet: dienelfden namiddag heb ik een uitgehongerden Engelschman, die mij zijn nood klaagde, een goeden maaltijd gegeven, waarop hij wel weer een kwaden tijd kon inwachten.’
Aan het eind van zijn verslag ‘De Bloedprijs van het Vereenigde Zuid-Afrika’ schrijft Kloppers over een volgende omslag in zijn denken. Een omslag die plaatsvond voor het aangezicht van God. Het geeft ook aan hoe men, tenslotte een dodelijke strijd verkiest. Wan- neer ondanks zijn geruststellende beweringen de tegenstander zijn hele legermacht op de been en zijn oorlogsmaterieel in stelling brengt, is er immers ook alleen maar geweld en vrijheidsberoving te verwachten. Soms wordt de strijd onafwendbaar! De wens geen oorlog verandert in: dan toch maar liever oorlog!
‘Voor God,’ schrijft Kloppers, ‘en de rechtbank van het geweten durf ik verklaren, dat ik lang gebeden heb, dat toch de oorlog niet uitbreken mocht, maar daar is een ure gekomen, dat mij de bede op de lippen verstomde, en daar kwam een andere, waarin ik vurig wenschte, dat men dan toch maar, ware het van onze zijde, den oorlog mocht aanvangen…’ Het geloof van deze ‘Boeren’ spreekt honderd jaar later nog even krachtig en overtuigend. In het nummer van 14 april 1900 vind ik een tekening van een legerafdeling Boeren. Ze zoeken hulp bij hun God in gebed en psalmgezang. Daarna zullen ze de hun opgedrongen strijd strijden. J.N. Voorhoeve schrijft bij deze plaat: ‘Zie, daar staan ze, de dappere Boeren, de grijsaards en de jongelingen… Zij verwachten de overwinning van Hem… Hoor, daar zet een oude Voortrekker in, de hoofden ontblooten zich, en weldra weerklinkt uit honderden kelen het lied des vertrouwens:
Di sterke God is ons nabij,
’n Toevlug in gevare,
Ons word ni bang, ons hulp is Hij,
Al woeden ’s vijands skare.
‘Heerlijk tafereel!’ zo besluit J.N.V. ‘Niet waar, als ge… eraan herinnerd wordt, van Wien de verwachting der Afrikaanders is… dan grijpt u niet die verslagenheid aan, door welke de wereld zoo spoedig is bevangen, dan wacht ge vol vertrouwen ook het einde dezer dingen af. En als zou dat einde niet wezen, zoals gij begeert, ook dan nog richt ge uw oog aanbiddend naar Boven, in de overtuiging, dat eenmaal alles sal reg kom; en temidden van tegenspoed en benauwdheid zegt ge dan met dat andere schoone, Afrikaanse versje:
Di kind, wat God di liefste het, kastij Hij keer op keer;
Hij wil deur ramp en te’enspoed ons hier op aarde leer,
Om van di dinge wat vergaan, ons hart en lus te speen
En al ons heil in Hem te soek, te steun op Hem alleen.
0, mog ons altijd dit verstaan, as Gods hand op ons druk…
Uw doen, o Heer!! is majesteit, en eeuwig ons geluk!’
Tja, zo zie je maar weer: de wereld is in honderd jaar sterk veranderd, maar God is Dezelfde gebleven en het geloof ook. Wat het volgende millennium ook zal brengen, winst of verlies: alles sal reg kom. Onze God staat er borg voor! q