BEDIENING VAN HET WOORD
S . S T R E U P E R
‘Wilt u in het vervolg er rekening mee houden dat de gemeente van Christus uit schapen en niet uit giraffen bestaat?’ schreef eens iemand aan zijn predikant. ‘Wanneer de voederbak zo hoog is kan er geen schaap bij, laat staan een lam.’ Een ander deponeerde voor de dienst begon een briefje op de opengeslagen bijbel die op de kansel lag met daarop enkel een tekstverwijzing: Joh.12:21 b. Nieuwsgierig zocht de dominee de aangegeven Schriftplaats op en las de vraag die de Grieken aan Filippus stelden: ‘Heer, wij wensen Jezus te zien.’ Zomaar een greep uit stille wenken voor een bedienaar van het Woord.
Goedmoedige kritiek, maar toch kritiek op de woordverkondiging. Je hoort het wel eens anders. Kinderen en jonge mensen kunnen soms zo onbevangen hun opmerkingen maken: ‘Broeder X? o ja, dat is die broeder die nadat hij vijf minuten gesproken heeft vergeten is wat hij voorlas en dan ongeveer hetzelfde vertelt als de vorige keer.’
Prettig is het niet altijd voor de spreker om dergelijke kritiek te horen, maar het is wel iets dat je waakzaam moet houden en waar je je over moet bezinnen. De vraag van de Heer: ‘Wie is dan de trouwe, de wijze rentmeester, die de Heer over zijn huisbedienden zal stellen om op de juiste tijd hun rantsoen te geven?’ (Luk.12:42) is in veel gevallen razend actueel onder ons. En ook beschamend. Gelukkig kennen wij hier in Nederland in ‘de vergaderingen’ de vrije woordbediening. Dat is bijvoorbeeld in Engeland anders. Maar die vrijheid legt wel een grote verantwoordelijkheid op de broeders. In de praktijk zie je twee uitersten en daar tussenin een heel scala van mogelijkheden. Die vrijheid kan op een vleselijke en ook op een geestelijke manier ingevuld worden. Het ene uiterste is, dat iemand die wel een woord van de Heer heeft, maar wordt gehinderd door enige bescheidenheid, nooit aan de beurt komt. Hij lijkt een beetje op die verlamde man bij het badwater van Bethesda die achtendertig jaar lang heeft moeten toezien dat wanneer hij onderweg was naar het water, een ander net voor hem afdaalde. De haast van de één en de bescheidenheid van de ander kan best voortkomen uit het vlees, al hoeft dat niet altijd. Maar het resultaat is wel dat het in zo’n situatie wel een wedstrijd lijkt
wie het eerst bij het spreekgestoelte staat. Dat is het ene uiterste. Het andere uiterste is dat er een stilzwijgen heerst van wel een half uur, alsof Openbaring 8 al aangebroken is. Dit is niet iets van de laatste tijd. Een reeds ontslapen broeder heeft eens gezegd: ‘Het lijkt wel of de Heer aan sommige broeders de gave van het zwijgen heeft gegeven en er zijn er die daar hoe langer hoe beter in worden.’ Het is niet verstandig zulke kostbare tijd in de samenkomsten rondom het Woord ongebruikt voorbij te laten gaan. Dit is geen kwestie van bescheidenheid, maar van leegheid van hart en wellicht ook van traagheid in het verzamelen van voedsel uit Gods Woord voor ons eigen hart. Wanneer het hart verkwikt is door het Woord kan het anderen met dezelfde spijs laven waarmee men zelf werd gelaafd. Zo’n stilte op zich is wel veelzeggend. Er gaat een krachtige sprake van uit. Wel niet een ‘woord’ dat gericht is tot het hart en geweten van hen die samengekomen zijn om Gods Woord te horen, maar een preek tégen de broeders die wel een gave hebben om het Woord te bedienen en geen moeite gedaan hebben hun zakken met zaad te vullen bij Hem, die graag het zaaisel verschaft en vermenigvuldigt (2 Kor. 9:10). Het is te hopen dat ze die boodschap met het schaamrood op de kaken ter harte nemen en de volgende zondag zonder moeite de zaadbuidel omhangen. Zo zijn er legio voorbeelden te noemen over de gebreken in de woordbediening.
Wat doen we eraan
Goede vraag! Alleen met afbrekende kritiek bereik je niet veel.
Toen een jonge broeder over de woordbediening in zijn ‘vergadering’ klaagde en over de inhoud en de lengte van de toespraken, heb ik hem prompt voorgehouden, dat hijzelf misschien wel de aangewezen persoon is om daarin verandering te brengen. Wanneer je zo nauwkeurig weet wat eraan mankeert en dat als een nood voelt, terwijl je ook weet dat de Heer altijd gereed staat om te zegenen, is het aan te raden 1 Kor. 13 aandachtig te lezen. Maar dan moet je beginnen bij 12:31 en eindigen bij 14:4. Het gaat om drie belangrijke punten. Streeft naar de grootste genadegave. Hierin mag je dus niet bescheiden zijn. Bij het maken van je keus is de grootst mogelijke ‘onbescheidenheid’ een vereiste (1). Het tweede belangrijke punt is: Jaagt naar de liefde (14:1). Hoe prachtig mooi wordt die vereiste ‘onbescheidenheid’ hier onschadelijk gemaakt. Niemand kan zich aan dat streven stoten wanneer het gepaard gaat met een jagen naar liefde. Allen zullen met waardering de ontwikkeling van die gave
in de broeder volgen en ondersteunen met gebed en dankzegging. En ten slotte punt 3: streeft naar de geestelijke (uitingen), maar vooral, dat gij moogt profeteren…. Want wie profeteert, spreekt voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting (14:1-3) …tracht overvloedig te zijn tot opbouwing van de gemeente (vs. 13). Dit is de ‘uitnemender weg’ (12:13), die Paulus aanwijst tot opbouwing van de gemeente. Laat iedere broeder zich afvragen of de Heer hem hierin een gave en een taak heeft gegeven. Wanneer je er niet naar streeft, zul je je gave gegarandeerd nooit ontdekken, en verandert er in de kwaliteit van de samenkomst rondom het woord niets. Niet omdat de Heer geen rijkere zegen wil geven maar omdat de broeders niet echt bereid zijn om ernaar te streven overvloedig te zijn tot opbouwing van de gemeente.
Wacht er niet mee tot later. Sommigen hebben zich voorgenomen om zich meer dienstbaar te maken, wanneer ze meer tijd ter beschikking zouden krijgen. Maar die tijd kwam niet. Wanneer je wacht tot je vijftigste laat je de beste leertijd van je leven voorbijgaan en ben je, wanneer je aantreedt, nog maar een aankomend ‘groentje’, wat de dienst betreft. Maar wanneer je daarmee begint op jeugdige leeftijd heb je op je vijftigste in de leerschool van de Heer al
zoveel kunnen leren en ervaringen en wijsheid opgedaan, dat je inzetbaar bent op verschillende terreinen. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de woordbediening, maar voor al het werk van de Heer. Maar zijn het alleen de broeders die hierin een taak hebben? Is dit een probleem dat de zusters niet aangaat?
Het woord aan de vrouw
Nee, maakt u zich geen zorgen, wij gaan er geen lans voor breken dat de vrouw aan het woord gelaten wordt in de samenkomst van de gemeente. Maar het is de vrouwen soms gegeven een beslissende factor te zijn bij belangrijke beslissingen. Niet voor niets zegt men wel dat de wereld geregeerd wordt door vrouwen. Een echtgenote mag van haar man alle mogelijke steun verwachten in haar wel heel belangrijke en vaak dominerende plaats in het huishoudelijk gebeuren. Maar wanneer ze hem zodanig in beslag neemt, dat ruimte die in onderling overleg in principe wel gecreëerd kan worden, niet gegeven wordt, dan schaadt zulks niet alleen de gemeente, maar wordt ook het eigen gezin een zegen onthouden. De godsvrucht is niet alleen een groot gewin voor de toekomst, maar ook voor de tegenwoordige tijd (1 Tim.4:8,9). Daarom geef ik graag het woord aan de vrouw om haar echtgenoot te stimuleren en hem gelegenheid te geven zijn gave te ontwikkelen en zich vertrouwd te maken met Gods Woord om daarmee de Heer te dienen. De gemeente en het gezin zullen er wel bij varen. Hiermee is de belangrijke rol van de vrouw nog niet afgelopen. Vrouwen kunnen een man ten val brengen, maar ook een plaats van eer en gezag bezorgen. Er hangt veel van haar houding af. God heeft haar aan de man gegeven als een hulp tegenover hem, maar wanneer zij hem slaafs verafgoodt en als lijfspreuk ‘wat vader doet is altijd goed’ hanteert, zal zijn val groot zijn. Eén van de grootste zegeningen van een dienaar des Woords is wel wanneer hij in zijn vrouw een hulp heeft die niet als een willoze dienstmaagd achter hem aansloft, maar naast hem staat (vgl. Gen.2:18) en met haar gebeden en openhartige kritiek hem daadwerkelijk dienstbaar is. Vooral in dat laatste.
De leiding van de Heilige Geest
Familieleden vroegen eens aan iemand die nog niet zo lang de samenkomsten van ‘de vergadering’ bezocht hoe het daar toeging bij de bediening van het Woord. ‘Eerst wordt een lied gezongen gevolgd door een gebed en dan soms nog een lied. Daarna neemt meestal broeder A het woord en wanneer die er niet is broeder B. Maar wanneer geen van beiden aanwezig is, dan moeten we het doen met de leiding van de Heilige Geest.’
Zo’n misverstand over de leiding van de Heilige Geest in de samenkomsten komt echter al te vaak ook voor. Omdat het onder ons in het algemeen niet de gewoonte is om de toespraak van het papier af voor te dragen, of met behulp van een briefje vol aantekeningen uit te spreken, zoals dat vrij algemeen in de kerken plaatsvindt, heeft de gedachte postgevat dat dit het kenmerkend verschil is van een woorddienst die wel of niet wordt geleid door de Heilige Geest. Het ene, zo denkt men dan, is duidelijk niet thuis van te voren voorbereid, het andere duidelijk wel, en kan daarom niet door de Heilige Geest zijn geleid. Dit verschil heeft niets te maken met de leiding van de Heilige Geest. Die werkt namelijk vierentwintig uren per dag en zeven dagen in de week en niet alleen – zelfs niet speciaal – op zondag.
Wanneer een broeder zich door de Geest gedrongen voelt een boodschap door te geven in de dienst, is daar normaal gesproken altijd voorbereiding aan voorafgegaan. Wanneer dit niet het geval is, zal de inhoud van het gesprokene ver onder de maat zijn. Het getuigt van een minachting van de bediening van het Woord en ook van hen die samen zijn gekomen om het Woord van de Heer te horen.
De broeders die een gave van het woord hebben ontvangen, hoe zwak ook, zullen altijd één of meer boodschappen paraat moeten hebben om wanneer de Geest het zo leidt die door te geven. Ook voor ons moet gelden: ‘Wij spreken wat wij weten.’ Wij moeten beslagen ten ijs komen. Wanneer David nog naar steentjes voor zijn slinger had moeten zoeken toen hij Goliath ontmoette in het eikendal, had deze hem ongetwijfeld vastgeregen aan zijn speer als een weversboom. Of, om het beeld van de Heer Zelf te gebruiken, willen er
stromen van levend water uit ons binnenste vloeien om hen die rond het Woord zijn samengekomen te verkwikken, dan zullen wij ons er eerst zelf mee gedrenkt moeten hebben. En laten we niet vergeten broeders, dat een boodschap die we in ons hebben opgenomen, maar een beperkte houdbaarheidsduur heeft. Onze voorraad is zeer beperkt houdbaar en moet snel worden aangevuld om niet in herhalingen te vervallen. Ze hebben de neiging al gauw hun frisheid te verliezen. Houdt ze levendig!