Simon Streuper
Voor jeugdige driftkoppen, gefrustreerde midlifers en bejaarde broeders, die hun leven
aan de Heer en zijn gemeente willen wijden, is Mozes’ geschiedenis een aaneenschakeling
van praktische lessen. De kans, dat één van ons evenveel leertijd zal krijgen als Mozes, is
vrijwel nihil. Het is dus nodig veel ijver aan de dag te leggen om iets van hem te leren.
Anders lukt het je niet meer. Zijn levensjaren bestonden uit drie keer veertig. Die van ons
gemiddeld uit pakweg drie keer vijfentwintig. Om vóór je vijfentwintigste de leerstof
onder de knie te hebben, moet je dus even aanpakken.
Einde eerste en begin tweede fase
Mozes’ eerste levens- fase eindigde ermee dat hij een Egyptenaar doodde. Dat wijst duidelijk op een probleem in zijn ontwikkeling. Toen hij veertig was (vergelijkbaar voor ons dus vijfentwintig), had hij zijn opleiding aan het hof van Farao al voltooid. Hij kent zijn afkomst en heeft ook een heldere visie op zijn toekomstige taak. Hij neemt al vroeg het radicale besluit om met het hof van Farao te breken en zich in te zetten voor zijn volk. Is dat niet een toe te juichen ontwikkeling en een veelbelovend startpunt voor de tweede, de midlifefase van zijn leven?
Helaas, door gebrek aan geduld en een teveel aan onevenwichtig enthousiasme wordt het een valse start. Hij doodt een Egyptenaar. Dat is de eerste les.
Mozes’ midlifecrisis : Wie ben ik, en wie is God?
Als doodslager die op de vlucht is voor Farao, vindt Mozes een onderduikadres bij Jetro en als tegenprestatie voor kost en inwoning hoedt hij zijn schapen. Wanneer hij toen had geweten dat dit bestaan veertig lange jaren in beslag zou nemen, was hem de moed meteen in de schoenen gezonken. Over deze periode deelt hij alleen iets mee over het begin en het einde. Maar wanneer God hem opzoekt bij het brandende braambos, spreekt Mozes’
reactie boekdelen. Zodra God bekend heeft gemaakt wat zijn bedoeling is, neemt Mozes de gelegenheid te baat om God een vraag te stellen. Deze vraag heeft hem wellicht al veertig jaren lang vervolgd op zijn woestijntochten en ze brandt hem nu op de tong. Al vanaf het ogenblik dat hij voortvluchtig is, heeft hij zich afgevraagd, hoe het allemaal heeft kunnen gebeuren. Hij had een sterk ontwikkeld roepingsbesef gehad, en zijn hele ontwikkeling was daarvan een onafgebroken bevestiging geweest. Hij wist zeker, dat God een speciaal doel met hem had, en hij had getoond dat hij zich daar voor de volle honderd procent voor wilde inzetten. Hij begreep God niet, die hem kennelijk had laten vallen en hem niet terzijde stond toen hij een begin maakte om een keer te brengen in het lot van zijn broeders. En daarom begreep hij ook niets meer van zichzelf. Nu, in zijn tachtigste levensjaar (vergelijkbare leeftijd voor ons: vijftig jaar), heeft een identiteitscrisis haar climax bereikt. Vandaar de vraag die hem al die jaren heeft beziggehouden: ‘Wie ben ik?’
Merkwaardig is het dan te zien dat God, strikt genomen, wel antwoordt, maar niet op Mozes’
vraag wie hijzelf is. Gods antwoord luidt eenvoudig: ‘Ik ben immers met u!’ Het is alsof God Mozes duidelijk wil maken, dat het er helemaal niet toe doet wie hij is. Eén ding is slechts van doorslaggevende betekenis: ‘Als Ik persoonlijk meega, heeft het geen enkele betekenis meer wie jijzelf bent.’ Kennelijk is Mozes tevreden met dit antwoord. Hij komt er in ieder geval niet op terug. Wel heeft hij nog een tweede probleem. Veertig onderduikjaren hebben zijn inzicht in Gods doen en laten almaar raadselachtiger gemaakt. Graag wil hij weten wie God is. Het geheim van Gods wezen ligt opgesloten in zijn naam, weet Mozes. Als hij die kent, zijn veel dingen, die nu nog raadselachtig zijn, verklaarbaar en kan hij zijn broeders beter overtuigen. Vandaar zijn vraag: ‘Hoe is uw naam?’ God tilt nu een tipje op van de sluier van zijn Wezen om Mozes een klein stapje tegemoet te komen. Enerzijds is die naam zo oneindig hoog en verheven dat het Mozes’ begrip ver te boven gaat, en anderzijds zo eenvoudig en simpel dat hij op zijn blote voeten aanvoelt wat God ermee bedoelt: ‘Ik ben, die Ik ben’. Oppervlakkig bezien zou Mozes hebben kunnen denken, dat God hem met een kluitje in het riet stuurt. Maar in combinatie met het vorige antwoord heeft Mozes begrepen dat God bedoelt te zeggen: Ga nu maar Mozes. Doe niet zo moeilijk. Ik ga immers met je mee. Je kunt op Mij aan: ‘Ik ben, die Ik ben’. Jouw verstand is toch te klein om de grootheid van mijn wezen te doorzien. Gaandeweg kom je er wel achter wie Ik ben, wat Ik doe, en wie Ik voor jou ben. Ga nu maar gewoon en wacht rustig af, dan zul je
zien dat het waar is: ‘Ik ben, die Ik ben’.
Mozes derde en laatste levensfase
Veertig jaar later staat Israël op het punt het beloofde land binnen te trekken. Niet onder leiding van Mozes, maar onder die van Jozua. Mozes mag niet de voldoening smaken de grens over te steken naar het land van overvloed. Je vraagt je af: Heeft God die veertig jaren van ongelooflijk zware en trouwe dienst wel meegewogen in zijn vonnis over die ene ongehoorzame daad van Mozes, die in plaats van tegen de rots te spreken, de rots heeft geslagen? Moest dat zo zwaar afgestraft worden, dat hij zelfs niet, al was het maar voor even, de Jordaan over mocht steken? Kon God voor deze grote dienstknecht geen uitzondering maken op het principe dat wanneer een dienstknecht gedaan heeft wat hem is opgedragen, hij toch niet meer is dan een onnutte dienstknecht? Schuift God hem nu zomaar aan de kant? Rekent God Mozes het zo zwaar aan, dat hij ~keer, en dat ook nog om heel begrijpelijke redenen, zijn geduld met het volk verloor? Dat is toch onverklaarbaar!
Waarom beloont God die veertig jaren trouwe en onafgebroken dienst niet, en bestraft Hij wél die ene daad van ongehoorzaamheid? Weet jij het? Denk jij hierop het antwoord te weten? Alleen God Zelf zou deze vraag kunnen beantwoorden. Maar wie het Hem vraagt, krijgt geen reactie; Hij blijft zwijgen; God blijft Zich verhullen in zijn niet te doorgronden mysterieuze naam ‘Ik ben, die Ik ben’. Wij stellen al te vaak vragen waarop geen mens het antwoord weet en waarop God niet reageert. Daarom is het voor ons zo leerzaam om op Mozes te letten en vast te stellen dat wie hierover ook vragen stelt… Mozes in ieder geval niet! En dat nog wel terwijl hijzelf het onderwerp is van dit grote raadsel. Mozes heeft kennelijk afgeleerd om God zulk soort vragen te stellen (vgl. Dt3:23).
Veertig jaar woestijnervaringen leerden hem, dat het geen zin heeft ‘waarom-vragen’ aan God te stellen. Maar het leerde hem ook het antwoord op beide vragen te vinden die hij bij het brandende braambos eens aan God stelde. Dat antwoord geeft hij nu weer in een lied. Voordat Mozes de Nebo beklimt om samen met
God het beloofde land te overzien, daar te sterven en te worden begraven, bewijst hij het volk zijn laatste dienst. Hij leert hun de woorden van ‘zijn’ lied. Daarin geeft hij het antwoord op twee vragen, dezelfde die hij God stelde: wie ben ik (of: wie zijn wij)? en: wie is God? Alleen — en dat is veelzeggend — in omgekeerde volgorde!
In plaats van naar Gods naam te vragen, gaat hij nu ‘de naam des Heren uitroepen’, en wekt hij het volk op om ‘de Here groot te maken’. Daarvoor draagt Mozes ook doorslaggevende argumenten aan: Onze God is de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn wegen recht zijn (ook als Hij mij de toegang tot het beloofde land ontzegt); een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij.
En vervolgens, in plaats van te vragen wie hijzelf is, geeft Mozes een tekening van het volk waarvan hijzelf ook deel uitmaakt — een dwaas en onwijs volk — waarover God Zich desondanks in onbegrijpelijke genade wil ontfermen. Het staat allemaal in ‘Mozes’ lied’. Het laatste wat hij voor ons optekende (Dt32). U moet het lezen!
Maakt groot de Here, onze Rots is Hij, zijn werken zijn volmaakt en al zijn wegen recht.
Een God van trouw is Hij, volmaakt in liefde,
goed en rechtvaardig is Hij.
Daar kun je rustig ‘amen’ op zeggen! q