Openbaring 2:12-17
De gemeente van Pergamus werd geteisterd door satanische invloeden. Afgoderij en hoererij waren binnengeslopen. Het betrof hier geen incidenten; de oorzaak zat veel dieper. De ‘weg’ van Bileam (zie 2Petr.2:12-15) was uitgemond in de ‘leer’ van Bihaam (zijn naam betekent: ‘verslinder of verwoester van het volk’). De scheidslijnen tussen het christendom en de afgodendienst met daaraan gekoppelde hoererij waren aan het vervagen. Ook de leer van de Nikolaieten had een verderfelijke invloed (volgens sommigen was dit een leer die de gelovigen onbijbels verdeelt in ‘geestelijken’ en ‘leken’, dat resulteerde in een machtspositie van de ‘geestelijken’; volgens anderen een leer die later is uitgemond in de sekte van de Nikolaïeten, waarin bovennatuurlijke ervaringen een belangrijke rol speelden).
De actualiteit
Het lijkt wel of deze brief aan het einde van de twintigste eeuw is geschreven in plaats van in de eerste eeuw tussen de jaren 65 en 90, zo actueel is hij vandaag de dag. De seksuele revolutie heeft zijn duizenden reeds verslagen en de hang naar het gnostieke, het streven naar mystieke en transcendente ervaringen jaagt de massa in de armen van de New Age beweging, van een door demonen beheerste muziekcultuur en van het occultisme. De troon van Satan lijkt vaster te staan dan ooit. Meer dan ooit is waakzaamheid geboden. Ieder van ons, jong en oud, dient ervan te zijn doordrongen dat de verantwoordelijkheid niet alleen berust bij ‘de engel van de Gemeente’ aan wie de brief is gericht, maar dat de Geest van God zich richt tot iedereen die een oor heeft!
Eén tegen allen
Wie, als eens Asaf in Ps.73, verder kijkt dan zijn neus lang is, en ingaat in het heiligdom om van daaruit zijn wereldje te bekijken, komt tot de ontdekking dat zijn voeten vaak over glibberige plaatsen gaan, waar je gemakkelijk uitglijdt. Het is nodig de naam van de Here Jezus heel bewust vast te houden en het geloof in Hem niet te verloochenen. Antipas is een voorbeeld om na te volgen. Zijn naam betekent volgens sommigen ’tegen allen’. Hij wordt hier nader omschreven als: mijn trouwe getuige. Kennelijk was zijn leven in overeenstemming met de betekenis van zijn naam. Hij getuigde in woord en in werk ’tegen allen’, hij geloofde met het hart en beleed met de mond. Dat had tot gevolg, dat hij op zekere dag ontdekte dat ‘allen tegen hem waren en hem daarom doodden. Tot de dood toe bleef hij een trouwe getuige, en volgde hij in overgave en gehoorzaamheid de voetstappen van zijn Heiland.
Antipas’ motief
Antipas was een overwinnaar omdat hij zijn leven niet kostbaar achtte voor zichzelf, maar bereid was, gedreven door de ontfermingen van God, zijn eigen lichaam te stellen tot een levende offerande, heilig voor God. Het was niet zo, dat hij bij de gedachte aan de ontfermingen Gods in geestvervoering raakte, niet langer met beide benen op de grond stond en een zweverig bestaan ging leiden. Nee, nuchter hierover nadenkend kwam hij tot de conclusie: ‘Het is alleszins redelijk dat ik trouw blijf aan mijn Heiland, ook wanneer dat tot gevolg heeft dat ik alleen kom te staan ’tegenover allen!’ Hij liet zich geen vrees inboezemen. Hij wist, dat die in hem was meerder is dan die in de wereld is. Dat maakte hem tot een overwinnende, trouwe getuige. En het blijkt dat het, gezien vanuit deze optiek, ook helemaal niet meer belangrijk is of je het er wel of niet levend van afbrengt! Wat wel meetelt in deze strijd is de belofte van een rijke beloning die de Heer zal geven aan de overwinnaars: ‘het verborgen manna en een witte steen’. Het ‘zien’ op deze beloning kan van doorslaggevende betekenis zijn voor de uitslag van onze strijd. De belofte heeft niet alleen betekenis voor de toekomst, voor het einde van onze aardse loopbaan. Zij is vooral bedoeld als een bijzondere inspiratiebron om te blijven volharden in onze aardse strijd.
Het verborgen manna
Het verborgen manna ziet op de opgestane en verheerlijkte mens Christus Jezus. Maar dan wel in een heel specifiek karakter. Namelijk als Degene die zijn aardse loopbaan kon beëindigen met de woorden ‘het is volbracht’ en daarna door God werd verhoogd aan zijn rechterhand om vanuit de heerlijkheid voor ons op te treden als overste leidsman en Heiland (Hand.5:31).
De betekenis van: ‘… die zal Ik geven van het verborgen manna’ kan verstaan worden in de zin dat Hijzelf het loon is dat de overwinnaar na de strijd zal ontvangen. Zolang de strijd duurt, is het nodig dat we Hem voor de aandacht hebben en in het spoor van zijn voetstappen wandelen.
Toen Hij op aarde was, hield Hij onafgebroken het einddoel voor ogen (Hebr.12:2), evenals Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara, die in hun leven niet ontvingen wat God had beloofd, maar die het in de verte ‘zagen’ en het ‘begroetten’ (Hebr. 11:13). En evenals Mozes, die de smaad die hij ter wille van Hem moest ondergaan, groter rijkdom achtte dan de schatten van Egypte, omdat hij op de beloning zag en daaruit de kracht putte om standvastig te blijven, als zag hij de Onzichtbare. Toen Hij naar de aarde kwam, heeft de Vader Hem als het ware manna, het brood uit de hemel, gegeven, want het ware brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft Joh.6:33). En het brood dat Hij heeft gegeven, is zijn vlees voor het leven van de wereld (6:51). ( … ) Wie zijn vlees eet en zijn bloed drinkt (d.i.: daadwerkelijk gelooft!) heeft eeuwig leven. Want zijn vlees is waarlijk spijs en zijn bloed is waarlijk drank. Wie zijn vlees eet en zijn bloed drinkt, blijft in Hem en Hij in hem. Zoals de levende Vader Hem heeft gezonden en Hij leeft door de Vader, zo zal ook degene die Hem ‘eet’, leven door Hem (vs.56,57). Zijn leven was het doen van zijn wil en het volbrengen van zijn werk was voor Hem een ware spijs (Joh.4:34).
Nadat Hij het werk had voleindigd door zijn leven te geven als het ware brood uit de Hemel, is Hij door de Vader opgewekt en heeft Hij Hem opgenomen in de hemel tot de tijden der verkwikking zullen aanbreken. Tot zolang is Hij daar als het ‘verborgen manna’ in een gouden kruik. Zoals eertijds een gomer manna verborgen in een kruik ter bewaring was neergezet voor het aangezicht des Heren voor de ark (vgl. Ex.16:33 en Hebr.9:4), zo bevindt Hij Zich thans in de heerlijkheid voor het aangezicht van zijn God. En omdat Hij, de Kracht van onze kracht, en het Leven van ons leven, hier is, zullen wij hier straks ook zijn, want Hij zal ons opwekken (vgl. Joh.6:54).
Hem, die we nu mogen kennen, en door Wie we nu mogen leven omdat Hij het dagelijkse manna voor onze ziel is, stràks te zullen aanschouwen als ‘het verborgen manna’, is een machtige stimulans voor onze aardse strijd.
Een witte steen en een nieuwe naam
Ten tijde dat Johannes deze brief schreef, waren er witte stenen voor verschillende doeleinden in gebruik.
Men kende o.a. het gebruik van ‘witte stenen’ die als bewijs van entree gebruikt werden. De gelovige christen heeft ook iets dergelijks ontvangen. Degenen die Christus hebben aangenomen, hebben het recht ontvangen kinderen van God te worden (joh.1:12). Zij hebben als zodanig recht van toegang verkregen tot God Zelf. ‘Ziet,’ roept Johannes, ‘welk een liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen van God genoemd zouden worden, en wij zijn het ook!’ (1Joh.3:1).
Wanneer een Romeins veldheer als overwinnaar terugkeerde van het slagveld, ontving hij een witte steen als overwinningsteken. Hij ontving deze pas na de slag. Maar Paulus schreef aan de gelovigen in Rome dat geen verdrukking en benauwdheid, geen vervolging, honger, naaktheid, gevaar of zwaard ons kan scheiden van de liefde van Christus en dat wij ‘in dit alles’ (niet ná dit alles!) méér dan overwinnaars zijn door Hem die ons heeft liefgehad (8:36). Men kende ook de witte steen als bewijs van lidmaatschap van een orde of vereniging. Paulus verzekert ons dat wij leden van het lichaam van Christus zijn, van zijn Gemeente. Dat legt aan de ene kant een grote verantwoordelijkheid op elk lid in het bijzonder, maar geeft evengoed aan dat wij onverbrekelijk aan Hem verbonden zijn als leden van zijn eigen lichaam. Geen ogenblik van ons leven zijn wij van Hem gescheiden.
In het Romeinse recht werd voorts een beklaagde wiens onschuld aan
het licht was gekomen, vrijgesproken door overhandiging van een ‘witte stem’. Dat gold als een rehabilitatie. Wanneer God recht voor genade had laten gelden, waren wij de ellendigsten van alle mensen geweest, want wij hebben allen gezondigd. Maar we worden ook allen om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Vrijspraak of rehabilitatie zat er voor ons helemaal niet in. Hooguit verlening van gratie, maar dat is heel iets anders dan vrijspraak; de begane strafbare feiten blijven in dat geval tot in lengte van dagen terecht een onuitwisbare smet op ons werpen. Gods genade echter is zo overvloedig aan ons bewezen, dat met Christus onze oude mens is gekruisigd en gestorven en wij in nieuwheid des levens met Christus zijn opgestaan en in dat opstandingsleven één plant met Hem zijn geworden. ‘Al het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden.’ Een nieuwe schepping van God waarbij de kwestie van ‘schuld’ in het geheel niet meer ter sprake komt.
Welke steen is hier in vs. 17 bedoeld? Het meest waarschijnlijk de steen die de burgers van Pergamus maar al te goed kenden uit hun eigen cultuur. Pergamus was de stad waarin o.a. een tempel stond voor Asclepius Soter, de god van de genezing. Ziekten die toegeschreven werden aan boze geesten, meende men te kunnen voorkomen door het dragen van een amulet in de vorm van een witte steen, waarin de arts in geheimschrift een naam had geschreven, die alleen bekend was bij hem en zijn patiënt. Zolang dit geheim bewaard bleef, kon de drager er ‘zeker’ van zijn dat de boze geesten hem met rust zouden laten en was hij immuun voor hun invloed. De door de Heer aan de overwinnaar beloofde steen kan in het licht hiervan dus gezien worden als de bekroning van een leven dat geleefd wordt vanuit de gemeenschap met Christus en dat om die reden onaantastbaar is voor de Boze.
U en ik kregen bij onze geboorte een naam. Of de betekenis van die naam ook de lading dekt, is maar zeer de vraag. Iemand kan ter wereld komen met de naam jabin (= de intelligente, verstandige) en als een Nabal (= dwaas) leven en omgekeerd. What is in a name?! Maar wanneer de Here jezus u straks in het Vaderhuis een naam influistert die niemand anders kent dan Hijzelf en u, dan is dat een naam die precies uitdrukt wat u voor Hem hebt betekent toen u nog leefde in de woestijn van deze wereld. Toen u nog elke dag, vroeg in de morgen voordat de zon opging, uw portie manna vergaarde om u te voeden met Hemzèlf. Toen u nog aan zijn voeten zat en als een Maria naar zijn woord luisterde. Toen u zijn juk elke dag weer op u nam om van Hem te leren hoe u het best God kon dienen. De naam die Hij u dan geeft, houdt de herinnering levend aan de gemeenschap en de verbondenheid die er tussen u en Hem was tijdens alle moeiten die zich voordeden gedurende uw woestijnreis. In de betekenis van uw nieuwe naam ligt Christus’ waardering voor uw persoonlijke toewijding die tot uiting kwam in uw volharden in het geloof en het belijden van zijn naam. De inhoud van deze belofte is zo rijk dat, al ligt de uitreiking ervan ook nog in het verschiet, zij voor het heden een sterke stimulans is om de kracht voor onze strijd te zoeken in onze dagelijkse intieme omgang met de Heer. En die persoonlijke intieme omgang zullen we volmaakt beleven als we bij Hem zijn.
Een voorschot
We mogen nu al een voorschot nemen op de beloning die boven wacht.
Nu al mogen we vanuit de gemeenschap met de Heer leven in de overwinning. De dwaalleringen van de moderne Bileams, van de Nikolaïeten en hoe ze allemaal ook mogen heten, hoeven ons niet te schaden wanneer wij de dagelijkse gemeenschap met de Heer onderhouden. Wij zijn dan immers bezig de letters te spellen waaruit onze Heer de naam samenstelt die Hij ons straks zal geven. Het zoeken van zijn nabijheid garandeert ons in de tegenwoordige tijd volkomen veiligheid tegen alle aanslagen van de satan, en bezorgt ons straks de allergrootste verrassing: een witte steen en daarop geschreven een nieuwe naam, die niemand kent dan die hem ontvangt.