Wie de taktiek van z’n tegenstander kent, heeft de wedstrijd of de veldslagI al half gewonnen, omdat elke aanval, hoe onverhoeds ook, bestreden kan worden met het juiste antwoord. Of de overwinning behaald zal worden, wordt in zulke gevallen alleen nog bepaald door de kracht, de waakzaamheid en inzet van degenen die belaagd worden.
Dat de satan vaak voordeel behaalt op kinderen van God dankt hij dan ook meer aan de onachtzaamheid en lauwheid van de gelovigen dan aan zijn taktiek, want die hoeft bij ons niet onbekend te zijn (2 Kor. 2 : 11). De gemeente te Korinthe heeft dat ook moeten ervaren tot eigen schade en schande. Velen waren erg gezegend door de dienst van Paulus, anderen door de dienst van Apollos en weer anderen door die van Petrus. Zodoende was er een bijzondere band ontstaan tussen Gods dienaar en degenen die er door gediend waren. Het is ook een groot voorrecht, dat er zulke waardevolle relaties ontstaan tussen Gods kinderen. Maar wanneer we de ontvangen zegen aan de dienstknecht toeschrijven, inplaats van aan God die hem heeft willen gebruiken, maakt Satan daar direct gebruik van om roet in het eten te gooien. Zij hadden dat kunnen weten, maar helaas! Zij hadden geen oog voor de verscheidenheid van de gaven die God had gegeven, zodat ze geen waardering meer konden opbrengen voor anderen dan hun eigen favoriete prediker, ingenomen als ze met zichzelf waren! Dit had tot gevolg dat er verderfelijke partijschappen ontstonden binnen de plaatselijke gemeente, waarbij ze de loftrompet staken over de ene, en de hoontoeter over de andere dienstknecht, of, zoals de Schrift zegt: ze bliezen zich op vóór de een en tégen de ander.
Nadat het de satan gelukt was op deze manier verdeeldheid te zaaien en de gemoederen bezig te houden, richtte hij zijn aanval op één gemeentelid om in één geweldige klap schade aan te richten op verschillende fronten. Toen er een broeder hoererij pleegde met de vrouw van z’n vader, kreeg de gemeente van God op dat ogenblik de primeur van een schaamteloze zedeloosheid zoals zelfs onder de heidenen niet bestond. Naast het feit dat hoererij een zonde tegen het eigen lichaam is, werden hierdoor meerdere relaties verstoord en velen verontreinigd. In de eerste plaats gold dat de relatie tussen de hoereerders persoonlijk en God. In de tweede plaats mogelijk die tussen de vader en zijn zoon, en in de derde plaats waarschijnlijk de relatie tussen man en vrouw.
Deze dingen verstoorden het hele gezin en de onderlinge verhouding van alle huisgenoten. Maar het bleef niet beperkt tot het gezin, het had ook gevolgen voor de gemeente te Korinthe. Het geheel werd verontreinigd door de zonde van die ene broeder, maar daar lag helaas niemand wakker van; allen gingen onverdroten verder met het berijden van hun eigen stokpaardjes. Behalve één gezin. Namelijk dat van Chloë. Zij hadden wél zorg over de ontstane situatie. Natuurlijk hadden zij-al vaak gewikt en gewogen of zij deze problemen niet eens aan Paulus moesten voorleggen. Satan had al z’n krachten ingespannen om hen er van te weerhouden, maar hun diepe verontrusting en zorg voor de Heer en de broeders en zusters had het gewonnen van hun vrees voor mensen. Dus namen ze het kloeke besluit Paulus te informeren.
Vanaf het ogenblik dat Chloë het besluit nam de interne moeilijkheden aan de apostel mee te delen, moest Satan met lede ogen toezien hoe hij langzaam maar zeker terrein begon te verliezen. Vooral toen hij Paulus pen en papier in gereedheid zag brengen en deze zich biddend neerzette om naar aanleiding van de informatie die Chloë hem verstrekt had een brief aan de Korinthiërs te gaan schrijven, c.q. te dicteren.
Bij het lezen van deze brief zijn de ogen en de harten van de Korinthiërs opengegaan. Heel duidelijk hebben ze toen hun verkeerde handelwijze aangevoeld. Het bewerkte bij hen eenzelfde droefheid als die welke ook in het hart van God was ten aanzien van deze praktijken. Het bewerkte bij hen bereidwilligheid om hun verantwoordelijkheid te aanvaarden en verontschuldigingen voor hun falen in dit opzicht. Toen ze door Paulus’ brief de gebeurtenissen die in hun midden plaatsgevonden hadden, gingen zien in Gods licht, gingen ze het ook aanvoelen in overeenstemming met Gods gedachten. Ze werden verontwaardigd over het gebeurde en er kwam vrees in hun harten, zodat er een verlangen kwam om zonder dralen met alle ijver het kwaad te straffen en de boze uit hun midden te verwijderen opdat hij door deze maatregel tot bezinning en berouw en uiteindelijk tot herstel in de volle gemeenschap zou komen (2 Kor. 7 : 10 – 11 ). (Of de Korinthiërs dat laatste direct al duidelijk gezien hebben valt te betwijfelen, maar dat het doel van deze uiterste maatregel het herstel van de boze beoogt blijkt zonneklaar uit wat Paulus schreef in 1 Kor. 5 : 3 – 5. Het gaat niet alleen om het bestraffen van het kwaad. Bestraffen heeft altijd ten doel om de zondaar van z’n boze weg af te brengen).
Terwijl deze dingen zich in Korinthe afspeelden, wachtte Paulus, die zich op dit ogenblik in Eféze bevond, in spanning a£ Satans gedachten waren hem zeker niet onbekend. Hij was zich terdege bewust van de geestelijke veldslag die aan het woeden was, en van het feit dat de satan, vooral wanneer hij eenmaal gewonnen terrein dreigt te verliezen, zich meer dan tevoren zal inzetten, want die geeft zich nooit gewonnen!
Knarsetandend heeft hij moeten zien dat de hoereerder tot een diep en oprecht berouw kwam nadat de gemeente hem uitgesloten had. Die kon hij voorlopig wel met rust laten, want nu die zichzelf beter had leren kennen in zijn zwakheid, was er weinig kans hem opnieuw in een strik te laten vallen. Na de geestelijke overwinning die de gemeente behaald heeft door in overeenstemming met Gods gedachten te handelen ten opzichte van het kwaad dat gebeurd was, zou hij met veel meer kans op succes zich kunnen concentreren op de anderen. Ongetwijfeld zullen de velen die de straf uitgeoefend hebben, nu de neiging hebben zich te verheffen boven hem die hij in de strik van de hoererij gevangen gehouden had.
Als het hem zou gelukken de afkeer van het kwade die hij bij de Korinthiërs opmerkte nadat ze Paulus’ brief gelezen hadden, wat aan te wakkeren, zou dat hun superioriteitsgevoel wel eens kunnen versterken. (Je moet dat natuurlijk héél voorzichtig doen zodat ze het zelf niet in de gaten hebben. Ze hoeven maar een heel klein beetje over de grens geduwd te worden die er bestaat tussen een heilige verontwaardiging en een vleselijke verontwaardiging en je succes is verzekerd!)… Wanneer Paulus enige jaren later een brief naar Eféze stuurt waarschuwt hij dan ook: ‘Weest toornig, maar zondigt niet. De zon ga niet onder over uw toorn en geeft de duivel geen voet’ (Ef. 4 : 26).
Als Satans list slaagt zal dat twee gevolgen hebben.
In de eerste plaats zouden de Korinthiërs in de fout gaan en in de tweede plaats zou dat de kloof die er nu bestond tussen een uitgeslotene en de gemeente extra breed en praktisch onoverbrugbaar maken, zodat de nu tot berouw gekomen uitgesloten broeder toch alleen zou blijven staan. Hij blijft dan (zo zal de duivel wel geredeneerd hebben) buiten de kring van de gelovigen, zal hun onderlinge gemeenschap en de zegen die daarin gelegen is missen, en vandaag of morgen, zonder inspanningen van mijn kant, als een rijpe vrucht in mijn vangnet vallen. Zo slaat hij twee vliegen in één klap.
En mocht dat niet het geval zijn, dan is er in ieder geval een scheiding ontstaan tussen leden van één en dezelfde gemeente, wat zeer bevorderlijk is voor een geest van sectarisme. Maar dat is nog niet alles. Het toppunt van de overwinning zal gelegen zijn in het feit, dat het christendom, waarin de vergeving van de zonden een centrale plaats inneemt (ook de vergeving van elkaars zonden) zichzelf ondermijnt en met zichzelf in tegenspraak raakt, want het elkaar de zonden vergeven is Gods voorwaarde voor zijn vergeving. Zo zal men ook de reiniging van zijn eigen zonden vergeten, en waar dit ingeburgerd raakt, daar is plaats voor blindheid en kortzichtigheid, hetgeen op zich weer het bewijs levert dat de broederliefde afwezig is (2 Petr. 2 : 5 – 10).
Tijd om in Korinthe op korte termijn grote onwentelingen te realiseren had de satan op dat ogenblik niet, want hij had gezien dat Titus zich inmiddels reisvaardig had gemaakt en vertrokken was met bestemming Korinthe, om zich daar op de hoogte te stellen van de uitwerking van Paulus’ brie£ Zodra hij de feiten kende zou hij Pauls hierover mededelingen doen. Met spanning wachtte Paulus, die zich inmiddels naar Macedonië begeven had, Titus’ komst a£ Daar ontmoetten zij elkaar, en het blijde nieuws dat Titus meebracht was aanleiding voor Paulus de tweede brief te schrijven. Zijn blijdschap over het feit dat zij gehoorzaam waren geworden en de boze uit hun midden hadden verwijderd, steekt hij niet onder stoelen of banken. Maar op een hele vriendelijke manier en in taktvolle bewoordingen zien we ook de zorg naar voren komen die hij heeft over de kloof, die tussen de gemeente en de tot berouw gekomen hoereerder groeit. In een ontroerend pleidooi legt Paulus zijn hart bloot en bepleit dat ze hem die gezondigd had zouden vergeven en hem van hun liefde zouden verzekeren… `Voor zo iemand is deze straf genoeg, die door de velen uitgeoefend is, zodat u integendeel veeleer moet vergeven en vertroosten, opdat zo iemand niet door de overmatige droefheid wordt verslonden. Daarom spoor ik u aan, dat u hem van uw liefde verzekert. Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik uw beproefdheid zou leren kennen, of u in ALLES gehoorzaam bent… opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen, want zijn gedachten zijn ons niet onbekend’ (2 Kor. 2: 6 – 11).
Wij weten wel welke uitwerking Paulus’ eerste brief had, maar niet wat voor uitwerking z’n tweede brief heeft gehad. Eén ding staat vast, het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees en deze beide staan tegenover elkaar (Gal. 5 : 17).
En dat vlees van de Korinthiërs is niet slechter dan dat van ons, en dat wordt nog altijd meesterlijk door de satan bespeeld, die op een eeuwenlange ervaring kan bogen. De aanwezigheid van de Heer Jezus in ons midden geeft geen enkele garantie dat onze harten afgestemd zijn op de gevoelens van zijn hart. Tegen zijn discipelen zei Hij eens, terwijl zij samen in het schip naar de overkant voeren: ‘Ziet toe, wacht u voor het zuurdeeg van de farizeeër en voor het zuurdeeg van Herodes’. Maar wisten zij veel? Zij méénden te begrijpen wat Hij ermee bedoelde, maar sloegen de plank faliekant mis, zodanig dat Hij ze verwijtend moest aankijken terwijl Hij zei: ‘Begrijpt u nog niet en verstaat u niet? Hebt u nog uw verharde hart? Hebt u ogen en ziet u niet, en hebt u oren en hoort u niet?… beseft u nog niet?’ (Mark. 8 : 14 – 21). Hoe langer hoe meer bewijst de geschiedenis dat de lessen niet moeilijk zijn, maar wij zijn het! Vandaar…!