BIJ DE SCHATKIST
S. STREUPER
Een broeder vertelde eens dat hij de gewoonte had om een vraagteken in de marge van zijn bijbel te zetten, als hij de bedoeling niet begreep. Als hij later datzelfde gedeelte las, merkte hij dikwijls dat het hem intussen duidelijker was geworden. Zo’n ontdekking is altijd een reden om de Heer te danken voor het ontvangen onderwijs door de leiding van de Geest. Deze methode wil ik warm aanbevelen. Soms mag je dan het genoegen smaken om zo’n vraagteken uit te gummen, en de Les die je geleerd hebt zit er meteen muurvast in!
Zo kon het gebeuren dat er in mijn bijbel bij johannes 8:20 lange tijd een vraagteken heeft gestaan. Op het eerste gezicht slaan de woorden „bij de schatkist” nergens op. Ze staan er wat plompverloren bij en schijnbaar zonder doel. Als je die woorden weglaat, mis je niets van het onderwijs dat de Heer Jezus daar geeft; ze wekken slechts verwondering. Lees zelf maar:
„Gij kent noch mij, noch mijn Vader. Als gij mij gekend had, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben”. Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, toen hij leerde in de tempel en niemand greep hem, want zijn uur was nog niet gekomen”.
Laten we deze uitdrukking er eens even uithalen en ze uitstallen om er samen de lessen uit te trekken.
We zullen eerst moeten vaststellen waarvoor de schatkist waarschijnlijk diende. In 2 Kron. 24:6 is sprake van „de heffing van Mozes ten behoeve van de tent der getuigenis” (vergelijk. Ex. 30:11-16, Neh. 10:32). Op bevel van Josia wend in zijn tijd een kist bij de poort van het huis des Heren geplaatst waarin deze heffing kon worden gedeponeerd. Vermoedelijk had de schatkist bij de tempel eenzelfde doel, bestemd voor vrijwillige bedragen naast de zogenaamde tempelbelasting (zie Matth. 17:24-27).
Bij de schatkist leer je de mensen kennen
Hij, die daar zit bij de schatkist, kijkt dwars door bun masker heen wanneer de mensen hun gaven deponeren. De farizeeën zijn niet karig. Als zij ergens duidelijk willen maken dat zij royaal zijn in het geven, dan is dat wel hier bij de schatkist. Zij achtten het zelfs niet teveel moeite om van het kruid dat langs hun tuinpad groeide de verschuldigde tienden te geven. Zo nauwgezet waren zij! Maar de Heer Jezus ontmaskert ze hier en stelt ze in het openbaar aan de kaak door ten aanhoren van het hele volk en zijn discipelen te zeggen: ,Wacht u voor de schriftgeleerden, die willen wandelen in lange klederen en de begroetingen op de markt beminnen en de erezetels in de synagogen en de eerste plaatsen bij de maaltijden; die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden doen. Dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen” (Lukas 20:45-47).
Uit het vervolg in Luk. 21, dat begint met: „En toen hij opkeek, zag hij de rijken bun gaven in de schatkist werpen”, blijkt, dat de Heer Jezus dit gezegd heeft bij de schatkist. Maar daar waren er meer dan alleen schriftgeleerden en rijken, daar was „ook” een arme weduwe. ( Let vooral op dat woordje „ook”). Hij merkt de eenvoudigen op tussen de dikdoenerige mensen, zij ontgaan Hem echt niet. Die arme weduwe heeft twee muntstukjes bij zich. Ze zijn niet veel waard. Voor zestien van deze muntstukjes kon men vijf mussen kopen, en als men niet meer dan twee mussen wilde hebben, kostten ze acht van deze muntstukjes; en zij had er maar twee! Omgerekend in mussen waren haar penningen een halve mus waard… en zou zij God daar blij mee kunnen maken?
Maar God ziet het hart aan! Hebt u er goed nota van genomen dat ze twee penningskes heeft, en niet een, zoals het opschrift boven dit gedeelte in de vertaling van het N.B.G. doet vermoeden? Daar wordt het niet eenvoudiger van. Als ze er maar een gehad zou hebben, dan was het een kwestie geweest van ,alles of niets”, maar nu ze er twee heeft is er ook nog een derde mogelijkheid, namelijk om samen met de Heer te delen, Hij een en zij een. Wat zal zij nu gaan doen? In gedachten zie ik haar aan komen lopen. Haar ogen, die rust en blijdschap uitstralen, vormen een wonderlijk kontrast met haar schamele kleding. Dan grijpt ze resoluut, haar beurs en neemt de muntstukjes eruit. Wanneer ze het nauwelijks hoorbaar geluid van vallende muntstukken in de schatkist verneemt, gaat haar blik omhoog en is het net of ze een blik van verstandhouding wisselt met de hemel… Had Hij daarboven niet gezegd: ,Laten uw weduwen op Mij vertrouwen?” (Jer. 49:11).
Nu dan! daarom geeft ze alles aan Hem en houdt niets voor zichzelf, alhoewel ze die mogelijkheid had. Haar gave legt getuigenis af van haar onvoorwaardelijk geloof in God, en dat verblijdt Hem bovenal. Geen wonder, dat Hij die de harten kent en daar bij de schatkist zit de schijnwerper richt op deze weduwe, om bij haar te zien wat er werkelijk kostbaar is voor -God.
Na deze inleidende opmerkingen zijn we aangekomen bij het doel van onze speurtocht. We doen er goed aan om Johannes 8 voor onszelf helemaal te lezen, want alles wat daar staat heeft onze Heiland daar „bij de schatkist” uitgesproken. Johannes begint met ons te vertellen van die vrouw die in overspel leefde en daarbij betrapt was door de schriftgeleerden. Nu brachten ze haar naar Hem toe opdat Hij haar zou veroordelen. In plaats van haar te veroordelen, richt Hij Zich tot hen met de woorden: ,Wie van u zonder zonde is, laat die het eerst de steen op haar werpen”. Kennelijk in hun geweten getroffen druipt de een na de ceder af, Hem, die zonder zonde was, alleen bij de vrouw achterlatend. Door zo te handelen leverden ze zelf het bewijs van hun zondige toestand, en van zijn heiligheid.
Vanaf vers 12 stelt Hij Zich aan de mensen voor als het licht der wereld, en dat de Vader Hem gezonden heeft. Vervolgens verklaart Hij vanaf vers 21 dat Hij „van boven” is en niet „van de wereld”; dat Hij geheel is wat Hij zegt te zijn, en dat alles wat Hij spreekt en doet daarmee in overeenstemming is, en dat de Vader met Hem is en Hem niet alleen laat omdat Hij altijd doet wat de Vader welbehaaglijk is.
In vers 30 lezen we dan dat velen in Hem geloofden toen Hij die dingen sprak, en wekt Hij hen op om in zijn woord te blijven. Daarna richt Hij Zich weer tot de massa, die zich in de macht van de zonde bevindt en er slaven van zijn (vs. 34). Hij maakt hen duidelijk dat Hij in staat is om hen waarlijk vrij te maken, opdat zij de dood niet zullen zien in eeuwigheid (vs. 51) . Tenslotte heeft Hij Zichzelf aan hen voorgesteld als de „Ik ben”, want in vs. 58 luidt de letterlijke tekst: ,Voor Abraham werd — IK BEN”. Hij is Jahweh, de „Ik Ben Die Ik Zijn Zal”, die neergedaald was naar deze aarde om zijn volk te verlossen en te bevrijden (Ex. 3:6 vv).
Hier zit Hij nu, bij de schatkist, en stelt Zich voor aan zijn volk en diens leidslieden. Hoe reageren zij hierop? Wel, ze zeggen tot Hem dat zijn getuigenis niet waar is (vs. 13). Wanneer Hij hen op hun eigen verzoek vertelt „waar zijn Vader is” (vs. 19) en „wie hijzelf is” (vs. 25) en hun niets anders meedeelt dan de waarheid, die Hij van God had gehoord (vs. 40), dan zeggen zij tot Hem: „wij zijn niet geboren uit hoererij” (zoals U… want dat willen ze er alleen maar mee suggereren).
Dan, wanneer Hij ze streng heeft terechtgewezen, voeren zij hun lasteringen naar een climax en gooien Hem voor de voeten dat zij terecht zeggen dat Hij een Samaritaan is. Daar hadden zij inderdaad gelijk aan. Maar zouden
zij dit ook gezegd hebben als ze de gelijkenis van de b a r m h a r t i g e Samaritaan al gehoord hadden? Tenslotte, als de Heer Jezus hun het vuur nog nader aan de schenen legt, door Zich aan hen voor te stellen als de „Ik ben”, grijpen ze stenen om die op Hem te werpen, waardoor de raadslagen van hun hart openbaar worden.
Hier bij de schatkist — de ontmoetingsplaats tussen God en de mens
wordt openbaar wie God is en wie de mens is. Hier vinden we de representanten van het volk van God, verstrikt in hun eigen bedenksels van recht en onrecht, van waarheid en leugen, van schijn en werkelijkheid. De mens die weigert zichzelf te oordelen in het licht van God, omdat zijn dwaas en onverstandig hart te hoogmoedig is om de waarheid over zijn zedelijke toestand te vernemen en te erkennen. Maar ook de mens die in zijn eigenwaan en zelfingenomenheid meent dat God het toch wel bijzonder goed met hem getroffen heeft. God mag Zich gelukkig prijzen met zo’n offervaardigheid, die de farizeeër te pas en te onpas demonstreert bij de schatkist, opdat bet gewone volk toch vooral onder de indruk zal komen van zijn onberispelijke wandel, zulks tot meerdere eer en glorie van zichzelf. Als we dat op mogen merken, hoe oneindig is dan de genade van de Heer Jezus, dat Hij bereid is om de mensen op te zoeken en de confrontatie met hen aan te gaan bij de schatkist.
Wie dit heeft begrepen moet die niet in staat geacht worden – evenals de arme weduwe uit Lukas 21:2 – zijn hele levensonderhoud in de schatkist te werpen? Niet om een tegenprestatie te leveren, maar alleen uit pure liefde en toewijding en om Hem te bewijzen dat we Hem vertrouwen?
Neem mijn leven, laat het Heer,
Toegewijd zijn aan uw eer.