Poëzie werkt anders dan proza. Het is eenvoudiger uit het hoofd te leren en kan gemakkelijker gememoreerd worden. Vooral wanneer een gedicht je diep in het hart heeft geraakt, kan het in cruciale momenten in je herinnering opduiken en je nieuwe moed en energie geven. Daarom wil ik graag ook een paar gedichten met u delen.
OUD WORDEN, JONG BLIJVEN
Ze zeggen, dat ik ouder wordt, dat hoor ik keer op keer.
Maar ‘t is niet waar, ik wordt niet oud, al zegt men het telkens weer.
Het aardse huis dat woning biedt, raakt in verval, wordt oud.
Maar binnenin – dat ziet men niet – wordt er iets nieuws gebouwd.
Wat deert het dat ik grijzer wordt, is grijsheid dan geen kroon?
Wat geeft het dat ik niet goed meer zie, als ‘k Hém maar zie, Gods Zoon,
Die eens Zijn leven voor mij gaf, en droeg mijn welverdiende straf
Wat geeft het dat de tand des tijds mij rimpels graaft in het hoofd?
Een béter huis, door God gemaakt, heeft Hij mijzelf beloofd.
Wat nood al struikelt ook mijn voet, en spreekt mijn tong niet meer zoo goed.
‘k Kan lopen nog het smalle pad en spreken van de Eeuw’ge Stad.
Al is het gehoor niet meer zoo fijn, zo scherp als het was weleer.
`k Versta toch ‘t zachte fluisteren wel van Jezus, van mijn Heer.
Dit lichaam, (al doe ik wat ik kan), ik rek mijn leven met geen span.
‘t Zal sterven en tot stof vergaan. Dat is de wet van het aards bestaan.
Doch innerlijk … – Naar het Woord ons leert -,
wordt jeugd vernieuwd en Kracht vermeerd!
C. Streuper-Staal 1981
Geboren 13 oktober 1898 opgenomen in heerlijkheid 7 januari 1999
NEEM HEEL MIJN LEVEN
(ijSKES kOGER)
Misschien is dit nog wel het moeilijkst Heer:
Mijn hele leven in Uw hand te leggen.
Waarom heb ik het zelf niet voor het zeggen,
Ik voer tenslotte toch geen wanbeheer.
Mijn plannen liggen allemaal al klaar
U hoeft ze enkel nog maar goed te keuren
Ik weet precies hoe alles moet gebeuren
‘k heb alles tot het eind toe voor elkaar.
Maar plotseling verschijnt U op mijn pad
En laat mij voor Uw rode stoplicht wachten
Want Uw gedachten zijn niet mijn gedachten
En nimmer gaat U met mij in debat.
Ik heb geen inspraak en geen zeggenschap,
Ik moet het alles aan U overlaten
En lang niet altijd zie ik resultaten,
Zodat ik niets meer van Uw daden snap.
Dan ben ik als een kind, dat dwingt en zeurt
Omdat het Vader maar niet kan begrijpen.
Dan zie ik niet dat Gij Uw kinderen keurt
En als juwelen voor Uw kroon wilt slijpen.
Vergeef mij, Vader, als ik mij verweer,
Als ik mij bij Uw wil niet neer kan leggen.
Leer mij, al is het aarzelend, toch zeggen:
Neem heel mijn leven in Uw handen, Heer!
GEWOON GEBED
Geef mij gewoon wat ik vandaag behoef.
Leer mij eenvoudig op mijzelf te lijken
en heel gewoon mijn dagelijkse werk te doen
en dat ik mij verzoen met onze chef,
die ik wel weg kan kijken
Geef dat mijn brood met kaas en margarien mij smaakt,
dat ik U herken in uw gewone dagelijkse gaven;
Dat ik herken in zotten en in braven,
Uw beeld dat hen tot uwe kinderen maakt.
Geef mij ’t geduld de autoped van Kees te repareren,
te antwoorden op elke mij gestelde vraag,
de moed om niet te te roddelen vandaag
en te vergeven die mij mocht bezeren
Ontneem mij mijn afgunstige gedachten.
Die auto van neef Jan zit mij zo dwars.
En gaat de duivel wéér met mij op mars,
kom mij ter hulp. Ikzelf ben niet bij machte.
Geef, dat ik deze dag gewoon Uw kind mag zijn.
Dankbaar dat ik niet alleen behoef te reizen.
Wil met een enkel woord de weg mij wijzen.
Gij zijt zo on-uit-sprekelijk groot, ik maar zo klein.
Dichter: ???
IK ZAL U NIET BEGEVEN
In ’t oude Boek las ik vanmorgen vroeg
Dit ene woord – en ’t was méér dan genoeg:
‘Ik zal u niet begeven, noch verlaten’
( Al wist het in wat narigheid wij zaten )
Toen ben ik aan mijn werk gegaan, en stil….
Heb ik tot mijzelf gezegd: ‘laat komen maar wat wil’
Dichter: mij onbekend.
GOD IS OVERAL
Wij komen Hem in alle straten tegen,
op het onverwachts heeft ons zijn komst verrast.
Er is geen weg, er zijn geen stegen
of Hij, …HIJ grijpt ons vast
HUMOR
O humor Gods, o fijne lach,
Die oplicht na de zware dag!
O meesterlijke, kleine daad,
Die mij mijn dwaasheid proeven laat
Met zoveel milde, teed’re spot,
Dat ik terug moet lachen, God,
Mij in Uw armen stort: een kind,
Dat onverwachts de Vader vindt,
Zijn toegebogen warmte voelt,-
Verlossend klein wordt, – dan bevrijd
Afglijdt, tot spelen in de tijd.
(Elisabeth Chéixaou)
Vogelpraat
’t Musje sprak eens tot zijn makker:
“Wat ik weleens weten wou,
is, wat de oorzaak van al het tobben
van de mensen wezen zou”
” Ik denk” – sprak de ander wat verwonderd na een enkel ogenblik –
“Dat zij niet zo’n trouwe Vader hebben, zoals jij en ik.”
Dichter onbekend
DE MOERBEITOPPEN RUISTEN
“De moerbeitoppen ruisten;”
God ging voorbij;
Neen, niet voorbij, hij toefde;
Hij wist wat ik behoefde,
En sprak tot mij;
Sprak tot mij in de stille,
De stille nacht;
Gedachten die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden,
Verdreef hij zacht.
Hij liet zijn vrede dalen
Op ziel en zin;
‘k Voelde in zijn vaderarmen
Mij koestren en beschermen,
En sluimerde in.
De morgen die mij wekte
Begroette ik blij.
Ik had zo zacht geslapen,
En Gij, mijn Schild en Wapen,
Waart nog nabij.
Nicolaas Beets Utrecht plm. 1894