Simon Streuper
Ze stamden nu bepaald niet uit een goed nest. Hun wortels liggen in het gezin van Jakob. Hij kreeg twaalf zonen en één dochter bij twee vrouwen en twee bijvrouwen, respectievelijk de slavinnen van zijn hoofdvrouwen. U kent ze wel: Lea en haar slavin Zilpa, Rachel en haar slavin Bilha. Van Jakob lezen we dat hij Rachel liefhad. Dat heeft Lea geweten. De rivaliteit tussen beiden duurde bijkans een leven lang. Lea hunkerde naar de liefde van Jakob. Zij was het eerst zwanger. Dat gaf haar moed in haar ellende.
Ze noemde haar zoon Ruben en zei: nu zal mijn man mij liefhebben. Maar dat was kennelijk een misrekening, want haar tweede zoon noemt ze Simeon (=ver-
horing), terwijl ze zegt: ‘Voorwaar, de Here heeft gehoord, dat ik niet bemind ben.’ Helaas, ook met Simeon wint ze de liefde van Jakob niet. Wanneer ze haar derde zoon baart, laait haar hoop weer op. Ze noemt hem Levi (=zich hechtend, samenvoeging) en spreekt daarbij een stellige hoop en verwachting uit: ‘Nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb.’ Jakob zijn nog meer zonen geboren en blijkbaar speelde de wedijver tussen zijn twee hoofdvrouwen daarbij voortdurend een rol (Gn29:30- 30:22).
Allesbehalve een harmonieus gezin.
Lea zag haar zoon Levi dus allereerst als een mogelijkheid om Jakob aan zich te hechten. Het ging haar om de aandacht en de liefde van Jakob waarnaar zij smachtte. Levi als bindmiddel tussen haar en haar man; een middelaarsfunctie tussen vader en moeder. Of Lea in haar opzet is geslaagd, is moeilijk na te gaan. Maar dat Levi’s naam profetische betekenis heeft, zal pakweg vier eeuwen later blijken.
Onherstelbaar leed is Jakob aangedaan door Levi en zijn oudere broer Simeon. Op een walgelijke en weerzinwekkende wijze moorden zij alle mannen in Sichem uit omdat zij zich in hun eer aangetast voelen in verband met de onbeheerste, maar oprechte liefde die Sichem, de zoon van Hemor, de vorst van de Chiwwieten, had opgevat voor Dina, hun jongste zuster. Een duivels gemeen spel spelen Simeon en Levi (Gn34). Zo gemeen dat Jakob het op zijn sterfbed nog eens memoreert: ‘Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël.’
En zo is het eeuwen later precies gegaan. Simeon ontving wel een erfdeel, maar dat was geen aaneengesloten gebied. Zijn steden lagen allemaal in het erfdeel van Juda, terwijl ook Levi geen gebied voor zichzelf kreeg. Hij moest genoegen nemen met de steden die hem werden aangewezen in de erfdelen van alle andere stammen. Dat God het oordeel door Jakob uitgesproken vierhonderd jaar nadien in een zegen voor het hele volk heeft veranderd, is een kwestie van onverdiende pure genade.
Maar deze genade wordt hun geschonken wanneer zij nota bene bezig zijn hun diepste val te
maken, waaruit zonneklaar hun onverbeterlijke verdorvenheid blijkt.
Wanneer God Mozes de tabernakel toont, blijkt dat Hij besloten had de Leviet Aaron en zijn zonen als priesters aan te stellen. Maar op hetzelfde moment dat God Mozes opdraagt zijn broer Aaron en diens zonen uit de stam van Levi af te zonderen om voor HEM het priesterschap te bedienen (Ex28 en 29), is diezelfde Aaron bezig een afgodsbeeld, het gouden kalf, te creëren. En wanneer het klaar is zegt het hele volk – ook de Levieten: ‘Dit is uw God, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd’, waarop Aaron voor de volgende morgen een offerfeest organiseert dat hij aankondigt als een feest voor de Here (Ex32). Jaweh, hun Bevrijder, wordt afgeschreven, aan de kant gezet, en het gouden kalf komt in zijn plaats. Inderdaad, dit is nog weerzinwekkender dan Simeons en Levi’s gruweldaad in Gn34! En moeten zij priesters en Levieten worden?
Naar aanleiding van Ex32:26vv heb ik vaak beweerd dat de stam van Levi het priesterschap ontving omdat zij voor de Here kozen. Maar dat staat er niet en kan onmogelijk waar zijn. Daar is geen sprake van. Zij hebben God nooit enige aanleiding gegeven hun het priesterschap toe te vertrouwen. Integendeel, zij hebben alles ondernomen, letterlijk alles, om Gods weerzin op te wekken en hen van de aardbodem te verdelgen. Dat dat niet is gebeurd, is te danken aan; het pleiten van Mozes bij God:`.Ach,.Here, vergeef toch hun zonde —en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt’ (Ex32). Dat God de zonde vergeeft is op zichzelf al wonderbaarlijk, maar dat God de meest verantwoordelijken) voor de dans om het gouden kalf, de Leviet Aäron (en zijn zonen) niet vervangt, maar handhaaft als de beoogde priesters, slaat alles!
Nadat de Levieten als stam;vóór de Here en tégen hun eigen afgod gekozen hadden vindt er een ommezwaai in hun leven plaats. Zij verzamelden zich rondom Mozes en traden op om de zonde te wreken, niet voor hun eigen eer zoals eertijds in Gn34, maar voor de eer van God. Gods opdracht luidde: leder gorde zijn zwaard aan zijn heup en ga heen en weer door de legerplaats van poort tot poort en dode, ieder zijn broeder en ieder zijn verwant en ieder zijn naaste.
En zo handelden zij. Later zal Mozes in zijn afscheidsrede van Levi getuigen: die van zijn vader en zijn moeder zei: ik zie hen niet; zijn broeders wilde hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten. Want zij onderhouden uw woord en bewaren uw verbond (Dt33:9). Wat een omkeer!
Er is toch iets bijzonders met de beschrijving van het priesterschap en de uitoefening daarvan. Eén van die moeilijk te doorgronden raadsels is het gedeelte uit Ex30:11-16. Dat de beschrijving van de tabernakel vanaf U28 onderbroken < wordt doorde priesterwijding, en daarna pas het reukofferaltaar en het wasvat worden beschreven, is misschien te verklaren omdat de priesters eerst geheiligd moeten worden alvorens zij de wierook aan God mogen offeren. Maar wat heeft het betalen van een halve sikkel zoengeld door de overige elf stammen nu uit te staan met de dienst van de Levieten? Dat zal toch niet alleen zijn betekenis hebben in het feit dat zij deze opbrengst moesten gebruiken voor de dienst in de tent der samenkomst? Zelf hoefden de Levieten geen zoen- of losgeld voor hun leven te betalen. Eén van de redenen waarom zij dat niet hoefden is dat zij niet meegeteld werden bij de telling. Wie niet wordt geteld, hoort er niet bij en hoeft dus ook niet te betalen om zijn leven veilig te stellen. Maar zijn er nog meer argumenten?
Uitverkiezing Levieten en eerstgeborenen
Er bestaat verband tussen uitverkiezing, Levieten en eerstgeborenen. Alhoewel Ezaus geboorte aan die” ván Jakob voorafging, noemt God Israël ‘zijn eerstgeboren zoon’ (Ex4:22). Dat is uitverkiezing. De eerstgeborene geniet een bevoorrechte positie. En wel in de eerste plaats omdat hij toebehoort aan God. Dat gold ook voor alle mannelijke dieren. Zij waren Gods eigendom en werden derhalve geofferd. Maar de zonen niet, zij werden niet geofferd omdat er vóór hen werd geofferd teneinde hen te lossen. Misschien mogen we zeggen, dat het offer waarmee zij ‘voor God gekocht werden’, hun het recht gaf Gods eigendom
genoemd te worden (vgl.Ex13:2, 13,15;22:29;34:19,20 versus 1h1:12)
Door dat offer te brengen werden de eerstgeborenen tevens voor de Here ‘geheiligd’. Dat is: afgezonderd tot Zijn dienst en aan Hem gewijd. Een eerstgeborene is dan ook een bevoorrecht en benijdenswaardig mens. Zonder enige prestatie van zijn kant viel hem het eerstgeboorterecht ten deel.
Sommigen zouden dat ’toeval’ noemen, maar dan wel in die zin dat het je van Godswege ’toevalt’. Daarbij erfde hij ook nog een dubbel deel (Dt21:6-16).
Met deze buitengewone eerst-geboorte-waardigheid bekleedt God de Levieten wanneer Hij beveelt hen te nemen in plaats van alle eerstgeborenen der Israëlieten. De meerwaarde van een eerstgeborene ten opzichte van een ‘gewone’ Israëliet wordt ook duidelijk geïllustreerd in het volgende.
Om deze overdracht van positie (van eertsgeborene naar Leviet) te realiseren moeten de Levieten en de eerstgeborenen uit heel Israël worden geteld (Nm3:40-50). Het verschil (273 eerstgeborenen meer dan Levieten) moet worden verrekend en bijbetaald met 5 sikkels losgeld per eerstgeborene. Dat is tien keer (!) het bedrag van het zoengeld van een niet-eerstgeborene (zie Ex30:13).
Uit deze telling blijkt overigens ook hoe nauwkeurig erop toegezien moest worden dat er een losprijs werd betaald voor iedere Israëliet. Behalve dus voor de Levieten. Zij staan daar buiten. Dat wil overigens niet zeggen dat er voor hen niet ‘betaald’ is. De eerstgeborenen konden alleen dankzij het bloed van het geslachte lam, waarachter zij schuilden, Egypte verlaten. En voor alle daarna geboren eerstgeborenen moest een offer worden gebracht om hen te lossen. Ook voor hen gold dat er, zij het op andere wijze, betaald moest worden.
Waar hebben Aaron en zijn zonen het priesterschap aan verdiend en mochten de overige Levieten hen bijstaan bij deze dienst? Mannen van geweld en aangelegd op afgoderij worden aangesteld als dienstknechten van God! En de dienst die ze mogen doen, is gericht op gemeenschap met God teneinde te delen in zijn liefde en trouw. Zoals Lea Levi beschouwde als een middelaar tussen Jakob en haar om zijn liefde te ervaren, zo zien wij Levi’s naam betekenis krijgen in het dienstwerk van de tabernakel dat bemiddelt tussen het volk en God die zijn liefde en trouw aan hen wil betonen ter wille van zijn belofte aan Abraham. En waaraan hebben wij het verdiend dat wij nu als koningen en priesters vrije toegang hebben tot de troon van God, dat wij kostbaar zijn in Zijn ogen?
Alle roem is uitgesloten,
onverdiende zaligheén
heb ik van mijn God genoten.
‘k Roem uit vrije gunst alleen.
Het is alleen nog de vraag of wij werkelijk dienen als koningen en priesters.