S. STREUPER
Er is een oliecrisis waar u persoonlijk veel meer en nog veel directer bij betrokken bent, dan die crisis waarover u dagelijks in de dag- en weekbladen wordt geïnformeerd. In vroegere tijden was het zo: geen olie geen licht. Welnu, licht hebben we hard nodig. Vooral in duistere en moeilijke problemen waarmee elk mens in aanraking komt, of hij wil of niet. Het hart van de mens is sinds de zondeval onverstandig en verduisterd geworden door de zonde (Rom. 1:21). We hebben dus hulp van buitenaf nodig om er achter te komen wat nu werkelijk belangrijk is voor dit leven. De bijbel verzekert ons dat we dat licht zullen ontvangen zodra wij bereid zijn te luisteren. In de bijbel gaat het om twee belangrijke dingen. God wil ons duidelijk maken: a. Wie wij zijn, en b. Wie Hij is. Wij hebben er namelijk geen enkele notie van hoe door en door de relatie van de mens met God verknoeid is. Vandaar dat de Heilige Geest gekomen is om dat aan te tonen (Joh. 16:8). Daarmee begint Hij zo gauw wij onbevooroordeeld met een biddend hart dat boek openen. Dat geeft licht in onze problemen en maakt eenvoudigen verstandig (Psalm 119:130).
Laten we nu eens zo’n ouderwets olielampje gaan bekijken.
Het waren platte aarden kommetjes waarin de olie werd gegoten (een beeld van de Heilige Geest). Hierin dreef een pit, die bij de latere meer geperfektioneerde modellen uit een tuitje stak. Evenals in onze dagen de gloeilampjes van Philips ons onschatbare diensten bewijzen, bewees de olielamp in die dagen z’n onmisbaarheid in het nachtelijk duister, want, „Als iemand bij nacht wandelt, stoot hij zich” (Joh. 11:10) … tenminste, als hij geen licht heeft! In de bijbel vinden we veel zegswijzen die ontleend zijn aan deze verlichting.
a. Bron van vrede en welvaart.
Davids vrienden waren bang dat „de lamp van Israël” (waarmee ze David zelf aanduiden) in de strijd zou sneuvelen. Dit zou een ramp voor Israëls vrede en welvaart betekenen (2 Sam. 21:17 en Ps. 132:17). Deze betekenis blijkt ook duidelijk uit de profetie van Jeremia (hst. 25 : 10), als hij tegen Juda profeteert, dat de Here uit hun midden zou doen verdwijnen „ … het geluid van de handmolen en het licht van de lamp”. Het uitblussen van de lamp spreekt duidelijk van ondergang.
b. Een beeld van de Here Zelf.
„Want Gij o Here, zijt mijn lamp, en de Here doet mijn duisternis opklaren” (2 Sam. 22 :29).
c. Het is een beeld van Gods Woord. „Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (Ps. 119:105).
Voor onszelf kunnen we er heel praktische lessen uit trekken. De eerste les, namelijk dat wij, mensen met een van nature verduisterd verstand, met het licht van onze eigen menselijke rede, geen stap verder komen wanneer we ons licht niet gaan opsteken bij de bijbel, hebben we al genoemd.
De tweede is, dacht ik, deze. Met onze staaflantaarns kunnen we tientallen meters door de duisternis heen boren en kunnen we een heel lang stuk weg overzien. Met een olielampje is dat anders. Daarmee gewapend, hebben we net voldoende licht om slechts één stap te doen, méér niet. Maar wanneer die stap gezet is, hebben we ook weer voldoende licht om de volgende te doen. Zo mogen wij ook stap voor stap in het geloof en vertrouwen op Gods Woord en in de beloften die Hij ons daarin deed, onze weg gaan. Zo zullen we ons niet „stoten”, en raken ook niet overstuur van de beangstigende vergezichten die we vandaag de dag zien opdoemen in de lichtbundels van vooruitziende politici en futurologen. Wanneer Gods kinderen er zorg voor dragen het licht van Gods Woord bij elke stap zorgvuldig te gebruiken, waarom zullen zij zich dan nog zorgen maken over de dag van morgen? Heeft elke dag niet genoeg aan zijn eigen kwaad? (Matth. 6:34).
De derde les die zich aan ons opdringt, wanneer we het olielampje met het daarbij behorende kruikje zien, wordt ons aanschouwelijk gepresenteerd in Matth. 25, namelijk in de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden.
Toen ze met z’n tienen de bruidegom tegemoet liepen namen er vijf géén olie met zich mee. Met andere woorden, ze hadden wel een zaklantaarn bij zich, maar er zaten geen batterijen in. Dat was natuurlijk te gek om los te lopen. Velen hebben dat nog nooit in Matth. 25 gelezen en menen nog altijd dat de dwazen toch wel een beetje olie hadden. Maar het staat er duidelijk genoeg. Zij die dwaas waren namen haar lampen mee, maar geen olie. Je had in die dagen prachtige lampen, sommige versierd met de menorah (de gouden kandelaar uit de tempel), andere met fraaie decoraties. De één nog mooier dan de ander. Maar zonder olie begin je er niets mee. Het is natuurlijk een schitterend statussymbool maar verder heeft zo’n ding geen enkel nut. De bezitter ervan heeft er niet het minste plezier van – behalve dan de ijdele streling van het bezit van de status.
Zie ze lopen, die vijf tussen die andere vijf, die wel olie hadden. Zo lang het licht bleef had niemand in de gaten dat er iets met hen aan de hand was. Maar toen het nacht geworden was werd het wel even anders, toen ontbrak het essentiële. Hun ontbrak maar één ding, en met dat ene gebrek verloren ze alles; waren ze eigenlijk al lang verloren voordat ze voor de dichte deur kwamen! En dan te bedenken dat ze zelf meenden op weg te zijn naar het feest! Wat een ontnuchtering. Maar wat dacht u, zou het vandaag anders zijn? Praktisch ieder in Nederland noemt zich christen. (Even afgezien van de groeiende invloed van de islam en van het hindoeïsme dat momenteel via de Transcendente Meditatie als het beroemde paard van Troje de christenheid wordt binnengesmokkeld.) Allemaal lopen ze praktisch met een lampje. Het één nog mooier dan de andere. Je hebt Baptisten-, Gereformeerde-, Hervormde-, Rooms Katholieke-, en-ga-zo-maar-door-lampjes, die je op zijn beurt weer kunt onder-verdelen in vrije en niet vrije, buiten- en binnenverbanders, bonders en niet bonders, open en gesloten lampjes. Men kan wel menen en beweren dat men een christen is, men kan proberen het te zijn, maar daarmee IS men het nog niet.
Het gemis aan olie bepaalt de hele situatie. Zonder olie géén licht, géén feest, maar wél een gesloten deur. Dát is de konsekwentie. Dat is ook de eerste betekenis, de eerste -les” die we eruit moeten trekken. Buiten Gods Woord, zónder de hulp van de Heilige Geest, zónder de inwoning van de Heilige Geest, tast iedereen in de duisternis rond, bezit hij géén licht. Zonder licht, dat betekent: zonder God, zonder Christus en zonder hoop (Ef. 2: 12) en dás géén feest, maar wél een gesloten deur. Men kan wel doen alsof men een christen is, wel doen alsof men een gelovige is. Maar wie Christus niet werkelijk ként, en niet in Hem gelooft zoals de bijbel Hem aan ons voorstelt, is geen christen, is geen gelovige. Hij heeft misschien een prachtige lamp, een indrukwekkende belijdenis en is misschien als eervol lid ingeschreven in de registers van één van de meest bijbel-getrouwe kerken of groeperingen, maar is toch geen gelovige, geen christen omdat hij Christus niet heeft. Eén ding ontbreekt, geloof! En wie niet gelooft
bezit de Heilige Geest niet (vgl. Ef. 1:13). En wie de Heilige Geest niet heeft maar zich toch een christen durft te noemen, en toch meent dat hij op weg is naar het feest in de hemel, die vindt de deur van de feestzaal straks op slot. Dit is een zeer ernstige les. Laat hij, die nu ontdekt dat hij zonder olie zit zich zo gauw mogelijk laten voorzien. Nu kan het nog!
De vierde les van de lamp (we zouden nog meer kunnen noemen, maar hiermee eindig ik) halen we uit Spreuken 31. Daar is sprake van een wijze en verstandige vrouw. Van haar kunnen we leren hoe de lamp brandende gehouden kan worden. Dat is immers de opdracht van de Here Jezus in Luk. 12:35! We hebben al kunnen leren, dat we licht nodig hebben en waar we dat kunnen vinden. De tweede les heeft duidelijk gemaakt, dat we dat licht elke dag nodig hebben, en bij de derde hebben we ons kunnen overtuigen of we werkelijk licht hebben en niet onszelf wat wijs maken. Wanneer we dan echt brandende lampen bezitten, dan is dat één ding. Een tweede is de vraag hoe we ze brandende kunnen houden. Dat nu wordt aangeduid in één enkele mededeling over die vrouw in Spreuken 31. In het 18e vers staat, dat haar lamp des nachts niet uitgaat. We moeten ons hierbij wel afvragen hoe ze dat klaar speelde. In de woningen van toen was echt wel licht nodig. Er was een laag gedeelte en een hoger gedeelte in het huis. In het lage gedeelte sliepen ’s nachts de huisdieren en hogerop de familie. Stel nu, dat een lid van de familie die daar rustig ligt te slapen ’s avonds laat een vriend op bezoek krijgt die nog niets gegeten heeft. Die vriend komt dan midden in de nacht om drie broden te lenen (Luk. 11:1-8). Het zou zonder het licht van de olielamp onmogelijk geweest zijn om zonder de hele familie wakker te maken en de dieren in hun rust te storen, die man te helpen. Dus een brandende lamp tijdens de nachtelijke uren was geen overbodige luxe. Maar, die lamp was maar zo klein en de nacht zo lang, twaalf donkere uren lang. Dat kon dat lampje niet in één keer redden. Zeker één maar waarschijnlijk minstens twee keer moest ze ’s nachts opstaan om olie bij te schenken. Ze kon zich niet veroorloven te blijven liggen slapen. Er moest iets gebeuren, ze moest overeind komen en de oliekan grijpen en de lamp tot aan de rand vullen terwille van haar man, haar kinderen, haarzelf en het vee. Daarom was ze, ook wanneer ze sliep, altijd waakzaam.
De toepassing voor ons is, dacht ik, niet zó moeilijk. Leven wij sinds de kruisiging van de Heer Jezus niet in een donkere wereld? Wij leven in „de nacht van deze wereld”, die ver gevorderd is. We kunnen ons niet permitteren om op onze lauweren te rusten. De gelovigen die in Paulus’ tijd leefden (dus helemaal in het begin van de nacht die over de wereld aanbrak na Christus’ dood), die sliepen nota-bene al. Hun lampen brandden nog maar amper of ze dreigden al weer te doven. Dat was in Rome zo en misschien ook al wel een beetje in Eféze. Luister maar naar Rom. 13:11 v. Daar staat: U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht. Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie. Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt.