“NEE,VADER – JA,VADER”
S. STREUPER (1977)
In Genesis 48 vinden we een beschrijving van de manier waarop Jakob Jozefs zonen zegent. Jozef heeft zijn beide jongens aan de hand genomen. Efraim, de jongste, aan zijn rechter- en Manasse, de oudste, aan zijn linkerhand. Zo staan ze daar v66r Jakob. Jozef had zich al precies voorgesteld wat er nu zou gaan gebeuren: zijn vader zou beide handen recht naar voren strekken, zo, dat z’n rechterhand zou rusten op het hoofd van Manasse en z’n linker op die van Efraim. Daarna zou eerst Manasse, en vervolgens Efraim gezegend worden. Zo schreef immers de traditie het voor: de oudste had de eerste en de hoogste rechten. Dat was nooit anders geweest en een reden om daarvan of te wijken was er niet, dus .
Maar als het zover is, dan gaat het toch allemaal anders. De oude blind geworden Jakob laat duidelijk merken, dat Jozefs gedachten hem niet vreemd zijn. Jozef heeft puur menselijke, maar Jakob Goddelijke gedachten, en aangezien Jakob Jozef wel door heeft, kruist hij zijn handen, en legt zodoende zijn rechterhand op het hoofd van Efraim en zijn linker op dat van Manasse opdat naar de gedachten van God niet Manasse, maar Efraim de eerste zegen zou ontvangen.
Natuurlijk is dat naar de mening van Jozef totaal verkeerd. Alles in hem verzet zich er tegen. ,Zo niet mijn vader!” zegt hij, terwijl hij diens hand grijpt om met alle kracht te protesteren tegen zo’n handelwijze, en een wending tracht te brengen in de loop van de gebeurtenissen, zoals die zich dreigen te ontwikkelen. Terwijl Jozef zich blijft inspannen om eigen verwachtingen staande te houden, klinkt opeens Jakobs rustige stem, die een abrupt einde maakt aan Jozefs wanhopige pogingen: ;” . . Ik weet het, ik weet het!” alsof hij wil zeggen: ,Maak je nu toch geen zorgen mijn jongen, vader weet echt wel wat hij doet. Wees er van overtuigd dat wat ik ga doen beter is dan wat jij denkt dat ik zou moeten doen. Heus, wind je maar niet op. Ik begrijp je best en jouw reactie kan ik goed verstaan, maar geloof me en vertrouw me: er is geen enkele reden tot paniek „ik weet het, ik weet het!” Daarop keerde de rust terug in het hart van Jozef . . .
Die handen van Jakob doen me sterk denken aan de hand van onze hemelse Vader, die ons leven leidt en het in zijn machtige hand houdt.
Het leven waaraan wij zo hangers en waaraan we graag zelf richting willen geven, waarvoor we zelf onze planners klaar hebben.
God hoeft er enkel nog maar zijn goedkeuring aan te geven, ook al dragen ze al te vaak het kenmerk van onze eigen voorstelling van zaken. Als dan het ogenblik aanbreekt waarop de dingen een andere loop nemen dan wij gewenst hadden, raken we haast in paniek en grijpen we naar Gods hand, net zoals Jozef Jakobs hand greep. Dan trachten wij Gods hand naar onze hand te zetten en maken we Jozefs woorden tot de onze: „Niet z6 . . . mijn vader, als ’t U blieft niet z6, maar ZO!!”
Wat is er en wat wordt er op deze manier wat afgeworsteld!
Maar waarom, zo willen we ons afvragen, waarom doen we dat toch? Waarom deed Jozef het?
Het antwoord op deze vraag is vrij simpel. Daar was maar één reden voor, namelijk deze: Jozef deed het omdat hij dacht dat zijn oude blinde vader het verkeerd deed! Een andere reden was er niet… en wat sloeg hij daarmee de plank mis! Had hij niet beter kunnen vertrouwen dat de God van zijn vader alles wel zou maken? Daar had hij toch wéét van! Nog geen minuut geleden had hij zich samen met zijn vader in aanbidding neergebogen, toen Jakob in herinnering bracht, dat hij nooit had kunnen vermoeden zijn doodgewaande zoon nog eens terug te zullen zien, en dat hij nu zelfs nog zijn nageslacht, de kinderen van Jozef, mocht aanschouwen!
Toen was hij op de hoogte van de berg, en nu in de diepte van het dal. Wat liggen deze plaatsen vaak dicht bij elkaar. De ervaring en de erkenning dat God boven bidden en denken doet wat zijn wijsheid wil, is nog warm, als bij de eerste de beste gelegenheid die zich voordoet, de twijfel weer wortel schiet.
Maar laten we voorzichtig zijn en voor ogen houden dat er voor ons nog veel minder aanleiding is om enig wantrouwen te koesteren ten opzichte van de bedoelingen van
onze Vader in de hemel.
Jakob, die oud en der dagen zat aan het eind van zijn omzwervingen is, heeft in de weg die God met hem gegaan is geleerd wat Jozef (en wat dacht u van uzelf?) nodig heeft in dit leven. En nu die behoefte openbaar wordt bij Jozef, ontvangt hij uit de nalatenschap van zijn vader twee kostbare zaken, die volkomen aan die behoefte beantwoorden. We vinden ze in de verzen 21 en 22.
„Straks”, zo zegt Jakob: ,straks als ik er niet meer ben, want ik ga gauw heen, dan zal God (want die b 1 ij f t, wanneer ik ga) je naar het land der vaderen brengen. “Die zal met jou zijn!”
Dat is de eerste belofte; een resumé van Gods belofte aan Jakob te Bethel.
De tweede is een bergrug. Deze bergrug had Jakob met zijn zwaard en zijn boog aan de Amorieten ontrukt. (Dat deze bergrug nog pakweg zo’n vierhonderd jaar in het bezit van de Amorieten zou blijven, was voor het geloof van Jakob geen verhindering om deze reeds in bezit te nemen en aan Jozef te vermaken!!!) Maar, zult u zeggen, wat moet Jozef nu beginners met zo’n bergrug? En wat moeten wij daaruit leren? Wel, denk er eens aan wat Habakuk zei (3:19): „Hij doet mij treden op mijn hoogten”, en aan de discipelen die met Jezus op de berg waren toen zijn gelaat werd veranderd, zodat zij zijn heerlijkheid zagen en zeiden: „Het is goed dat wij hier zijn!” Wat zijn dat heerlijke ogenblikken voor die drie geweest: een vooruitblik op de heerlijkheid van Gods koninkrijk. Daarom is het bezit van zo’n ‘bergrug’ zoals Jozef ontving, van zo’n groot belang. Daar kunnen we genieten van het uitzicht op zijn heerlijkheid, en genieten van de gemeenschap met Hem, zodat we zeggen: „Maar hier is het goed!” Geweldig als je zo’n bergrug hebt, maar… hoe kom je er op? Is dat niet ons grootste probleem! ONS probleem?
Nee, beslist niet! Dat is niet Ons, maar Gods probleem. Het was GOD die Habakuk deed treden op de bergtoppen van het geloof!
Petrus, Jakobus en Johannes waren ook niet op eigen houtje boven op de berg gekomen. De Here Jezus had hen meegenomen, en zij hadden het gelovig vertrouwen dat Hij hen naar een plaats zou brengen waar ze het goed zouden hebben. Maar hoe komen wij daar, of beter gezegd, hoe krijgt God ons daar. Wij moeten zelf ook willen! Willen wij daar wel naar toe, waar Hij ons heen wil brengen? Als we dat willen, zullen we moeten beginners met Hem ons vertrouwen te schenken en te geloven dat Hij ons werkelijk naar onze „hoogten” wil brengen, en dat Hij de weg daarheen voor een ieder van ons ook weet. We zullen moeten leren te blijven geloven ook wanneer de dingen in ons leven zich raadselachtig ontwikkelen. Dan mogen wij zijn hand grijpen, niet om die naar onze hand te zetten, maar om ons door Hem te laten leiden, want Hij wil ons voeren naar de hoogten van het geloof om de troost en de blijdschap te ervaren van zijn aanwezigheid. Wat een rijkdom is het te mogen weten dat de God van Jakob met ons is, en ons daar wil brengen waar we het meeste genot kunnen hebben van alles wat we in de Heer Jezus ontvangen hebben, en die tot ons komt in al onze narigheden om ons er boven te verheffen, opdat we evenals Habakuk kunnen ,treden op onze hoogten”.
Aan het einde van z’n omzwervingen maakt Jakob de balans van zijn leven op. Hij, die in vroegere dagen zich zoveel zorgen had gemaakt, dat hij niet alles zou krijgen, had z’n hele leven geploeterd om zich rijkdommen te vergaren. Dank zij Gods goedheid was dat aardig gelukt, maar wat was er van over gebleven na zeven jaren hongersnood? Met de restanten van zijn bezit heeft hij de wijk moeten nemen naar Egypte en van de geweldige belofte van God is in de verste verte niets meer te zien. Maar toch geldt die belofte nog steeds.
Jakob herinnert zich de belofte van God, die hij te Bethel kreeg, namelijk dat God met hem zou zijn en hem weer naar het land terug zou brengen. In het rotsvaste geloof dat God dat zou doen, ook al scheen alles dat tegen te spreken, gaf hij die zegen uit Gen. 28:15 door aan Jozef.
Maar er is nog meer! God had niet alleen beloofd dat Hij met Jakob zou zijn, Hij had ook aan Abraham beloofd, dat zodra de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten vol was, Hij de Amorieten zou oordelen en hun land aan zijn nageslacht zou geven. Welnu, als God dat gezegd heeft, dan neemt Jakob deze belofte ook ten volle voor waar. De door hem met zwaard en boog aan de Amorieten ontrukte bergrug geeft hij aan Jozef. Dat de realisering van de belofte nog in het verre verschiet ligt, is voor het geloof geen verhindering om zich deze toe te eigenen.
Ook wij bezitten een zwaard, namelijk het zwaard van de Geest, het Woord van God, dat ons de verzekering geeft dat God met ons is. De Heiland Zelf heeft gezegd: „Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw”, en ook dat Hij zal komen om ons in het huis van de Vader te brengen. Ook wij hebben een boog, het wapen van het geloof, om onze erfenis die we zullen ontvangen, nu reeds in bezit te nemen met de pijlen uit onze koker, om nu en hier als vreemdelingen en bijwoners reeds de vreugde ervan te genieten.
Dat is overigens niet zo’n heel eenvoudige zaak. Het is niet een kwestie van ,eventjes de boog spannen!” Daar zijn heel wat oefeningen voor nodig. Maar Goddank, we hebben een geweldige instructeur, een bekwaam en vooral geduldig Leermeester, die onze handen wil oefenen ten strijde. Die Zelf het voorbeeld heeft gegeven, en door ondervinding weet heeft van onze problemen hier beneden. Die, toen alles zich tegen Hem keerde, niet sprak zoals Jozef: ,Zo niet, mijn Vader”, maar rustig zijn ogen ophief naar de hemel en het kon zeggen: „Ik prijs U” en direkt daarop: “Ja — Vader!” (Mat. 11:25, 26). Hij wil het ons leren, zoals Hij het Paulus geleerd heeft, die kon zeggen: „Ik vermag alle dingen door Hem die mij kracht geeft” en: ,Mijn God, die in al uw behoeften zal voorzien naar de rijkdom van zijn heerlijkheid in Christus Jezus” (Fil. 4:19).
Dat zijn waterdichte garanties