Tekstversie

U bevindt zich hier:

Geloofsopbouw

Streuper&Streuper

Prikkels

Discussie

Zoeken naar:

Algemeen:

Startpagina

Welvaart en/of welvaren

Na de eerste twee, drie stappen schoorvoetend op de loopplank te hebben gezet stond hij aarzelend stil, liet zich voorzichtig op zijn knieën zakken en legde de resterende afstand tot het schip kruipend af. Heel voorzichtig! Achter hem smaalde een stem :'Ja,ja, met mijn God spring ik over een muur en met Hem loop ik op een legerbende in. Je kunt er wel een mooie preek over houden, maar voor een loopplank ga je al door de knieën.'

Wie zal durven beweren dat zijn woorden en werken altijd met elkaar in de pas lopen? Een heldere verklaring van de verkondiger is geen garantie dat hij er praktisch geen moeite mee heeft om het verkondigde in eigen leven te realiseren. Hij loopt altijd het risico om tussen wal en schip te belanden bij het betreden van 'de loopplank' die hij zelf heeft aangeprezen.
In het meinummer van ‘de Bode’ schreef ik dat de materiële welvaart van de Laodicenzen de oorzaak werd van hun geestelijke armoede. Het nummer was nog maar nauwelijks uitgekomen of prompt belt een broeder mij op: 'Hoe moet ik omgaan met mijn materiele welvaart om geestelijk niet arm, maar rijk te worden?' Zo'n vraag zet je aan het denken, brengt je op de knieën en maakt je voorzichtig bij het formuleren van een antwoord.

Schoolgaan bij de Meester
De vraag is actueel en indringend, omdat die alles te maken heeft met de vraag welke plaats wij Christus hebben gegeven in ons hart. De vraag veronderstelt ook dat we het gevaar erkennen ingepakt te worden door wereldse begeerlijkheden ten aanzien van aardse zegeningen die de Heer ons geeft om te genieten en niet om erover te struikelen. Dat welvaart en de begeerte ernaar gevaren in zich bergen begreep Agur al toen hij zijn aantal wensen tot slechts twee beperkte: houdt valsheid en leugentaal verre van mij (1) en geef mij armoede nog rijkdom (2), voed mij met het brood mij toebedeeld; opdat ik verzadigd zijnde, U niet verloochene en zegge: Wie is de HERE? noch ook, verarmd zijnde, stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe (Spr.30:7-9). Dit betekent dat wanneer we iets overhouden, na verzadigd te zijn, hierin een verzoeking gelegen ligt. Het mag nog zo weinig zijn, maar in dat geringe zit toch de verzoeking ons een ogenblik onafhankelijk van God te wanen. Het kliekje dat we vandaag overhouden garandeert ons immers voor morgen nog een opgewarmde hap! Er is werkelijk heel veel genade voor nodig om te handelen als de arme weduwe met haar hele 'leeftocht', zegge en schrijven twee penningen . Zij bezweek niet voor de verleiding ze met de Heer te delen, maar gaf ze Hem allebei, hiermee aangevend dat ze er bijvoorbaat van uitging dat God haar morgen haar dagelijkse portie brood op tijd zou bezorgen. Zoiets is alleen te leren in de weg van de ervaring in een wandel met de Heer; in een schoolgaan bij de Meester. De Heer zelf wil ons daarin onderwijzen. Hij heeft het Paulus ook geleerd. Ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles ben ik ingewijd (of: heb ik geleerd), zowel in verzadigd zijn als in honger lijden, zowel in overvloed hebben als in gebrek lijden. Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft (Fil.4:12,13). En nu gaat het er niet om dat wij ons met Paulus, een wel heel bijzondere dienstknecht van de Heer, zouden kunnen meten. Maar het is wel dezelfde Geest die ook in onze harten is uitgestort, het is wel dezelfde Heer, die tegen ieder van ons heeft gezegd: 'leert van Mij', en Die ook verheerlijkt wil worden in ons leven. Hij, die Paulus kracht gaf om alles te vermogen, wil ook ons diezelfde kracht geven om alles aan te kunnen. Is dat geen geweldige bemoediging voor ons, die nog zoveel moeten leren o.a ook hoe we moeten omgaan met onze welvaart? Willen wij het ook leren?

Onderwijs voor rijken en armen
Alhoewel wij allen op de een of andere manier een graantje meepikken van de maatschappelijke welvaart zijn er toch twee verschillende groepen 'studenten'. Sommige broeders en zusters lijden een bestaan onder de welvaartsgrens (soms ver eronder) en anderen erboven (soms ver erboven). Zij die er precies tussenin zitten bevinden zich in de situatie, zoals Agur die zich ook wenste. Maar deze benijdenswaardige en comfortabele positie mag niemand in de verleiding brengen te gaan spijbelen want zo iemand zal zeker geestelijk schade lijden wanneer hij de colleges mist, die de Meester ons wil geven. Paulus heeft beide lessen moeten leren: hoe hij zijn houding moest bepalen ten aanzien van God en mensen in dagen van tegenspoed en gebrek, maar ook in dagen van voorspoed en overvloed. Het gevaar bestaat dat zij die onder de welvaartsgrens leven bij zichzelf denken dat de rijken het veel gemakkelijker hebben dan zij en dat de lessen die zij moeten leren veel moeilijker zijn. Maar dat zou wel eens een vergissing kunnen zijn. Alleen de Heer weet welke praktische lessen wij nodig hebben om een ieder van ons om te vormen naar het beeld dat Hem voor ogen staat en waarin iets van zijn eigen heerlijkheid tot uiting komt. Ieder moet zich concentreren op zijn eigen omstandigheden, niet op die van de ander. Immers , een naar maatschappelijke maatstaven gemeten rijke loopt het risico geestelijk tot de bedelstaf te vervallen, terwijl een maatschappelijk tot de bedelstaf geraakte arme tot de geestelijk draagkrachtigsten kan behoren. Voor beiden is maar één ding belangrijk: zich te verblijden in de weg van Gods getuigenissen als over allerlei rijkdom, Zijn bevelen te overdenken en op Gods paden te letten (Ps.119:14,15).

Mijn Genade, de grondslag van ons handelen
Tien van zijn brieven besluit de apostel Paulus met de woorden: de genade van de (onze) Heer Jezus (Christus) zij met u (allen). De overige drie keren (Ef., Kol. en Tit.) schrijft hij: de genade zij met u (allen). Maar ook in die gevallen is de genade van onze Heer er bij inbegrepen. Buiten deze schriftplaatsen om zijn er in Paulus' brieven slechts vier plaatsen waarin hij spreekt over de genade van de Heer Jezus. De eerste keer is in 2 Kor. 8:9. Daar vinden we de bekende woorden: 'Want u kent de genade van onze Heer Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij rijk was, terwille van u arm is geworden, opdat u door zijn armoede rijk zou worden. Hii brengt dit naar voren als het hoofdmotief voor het bewijzen van liefdadigheid en even later, in hoofdstuk 12 :9 en 10 geeft hij aan dat de genade van zijn Heer het motto is van zijn hele leven. Daarna vinden we de genade (en vrede) van Christus Jezus, onze Heiland nog een keer vermeld in Tit. 1:4 en tenslotte in 1 Tim. 1:14. Het lezen van deze gedeelten in hun context laat ons zien hoe diep Paulus onder de indruk geweest moet zijn van de genade van zijn Heer.
Driemaal heeft Paulus de Heer gesmeekt hem te bevrijden van zijn doorn in het vlees; zijn dagelijks weerkerende beproeving. Het antwoord van de Heer Jezus luidde: 'Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Kor.12:9)'. Deze woorden heeft Paulus tot zijn lijfspreuk gemaakt en ze toegepast op alle terreinen van zijn leven. Zodanig zelfs, dat hij bijzondere waardering ging krijgen voor elke zaak waarmee hij verlegen zat, of het nu ging om smaadheid, vervolging, benauwdheid, nood of wat dan ook. Hij vond in elke negatieve zaak waarmee hij te maken kreeg en die voor het vlees alleronaangenaamst was een positieve aanleiding om zich de genade van zijn Heer ( niet zozeer die van God, waarover hij zoveel onthulde) bewust te worden. Dat was immers de genade die hij had leren kennen op de weg naar Damascus en die hem had veranderd van een vijand in een bewonderaar en volgeling van Jezus Christus. Hem, die eertijds een lasteraar, een vervolger en versmader was. 'Mij', zegt hij, 'is barmhartigheid bewezen, omdat ik het onwetend heb gedaan, in ongeloof, en de genade van onze Heer is meer dan overvloedig geweest met geloof en liefde, die in Christus Jezus is...Al zijn lankmoedigheid heeft hij aan mij bewezen (1 Tim. 1:14 vv). Die genade kende hij als geen ander. Hij, de arme Paulus was nu rijk omdat Hij die rijk was, terwille van hem arm was geworden opdat hij rijk zou worden door Christus' armoede, toen die Zichzelf overgaf in het oordeel (2 Kor. 8:9).
Altijd weer wordt de genade van de Heer Jezus Christus genoemd als motief voor al ons handelen. En in deze genade beveelt Paulus de lezers van zijn brieven aan.
Toen Paulus uit de mond van zijn Heer de woorden hoorde, dat hij, het uitverkoren en bijzonder bevoorrecht vat van God, zijn handicap voor lief moest nemen en de Heer hem zei: 'Mijn genade is u genoeg', heeft hij daaruit belangrijke conclusies moeten trekken.
In de eerste plaats betekende het, dat zijn doorn in het vlees, een zeer nuttige factor zou worden voor zijn geestelijk wel-varen. En wanneer zijn lichamelijke moeite zijn geestelijk welzijn zou bevorderen, waarom zouden alle andere moeiten dat dan ook niet doen? En ten tweede, dat hij voor de volle honderd procent aangewezen zou zijn op de genade van zijn Heer en de resultaten van zijn arbeid nooit zou kunnen toeschrijven aan eigen kracht of verdienste, maar enkel aan die genade. In zichzelf een onnutte slaaf (Lk. 17:10)! Wanneer wij ons bewust worden te staan in de lichtkring van de genade van onze Heer Jezus Christus ontdekken we dat wij altijd met lege handen staan, die alleen door Hem gevuld kunnen worden. Door de genade van God was Paulus wat hij was. Zelf zegt hij: ' en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, maar ik heb overvloediger gewerkt dan zij allen; maar niet ik, maar de genade van God met mij(1 Kor.15:10).
Hoe traag zijn wij in het leren van deze les. Het aannemen van het leerstellig feit van de verdorvenheid van ons vlees is niet zo moeilijk, maar het practisch verwerkelijken ervan is niet eenvoudig. Elke gedachte aan eigen verdienste is een miskennen van ' zijn genade'. Elke gedachte aan het recht hebben op, of de redelijkheid van een bepaalde voorkeursbehandeling uit hoofde van een bepaalde roeping ( zoals in Paulus' geval), of omdat we menen Hem toegewijd te zijn, is een miskenning van 'zijn genade', waarmee Hij overvloedig is geweest jegens ons.

U bent niet van uzelf (1 Kor. 6:20)
De genade onderwijst ons, dat onze Heiland, Jezus Christus, Zichzelf een eigen volk heeft gereinigd, ijverig in goede werken (Tit.2:14). Zodoende staan wij in een heel bijzondere relatie tot Hem. Hij die Zichzelf voor ons gaf wilde ons helemaal voor Zichzelf bezitten. Niet om onze vrijheid te beknotten maar om ons ook van onszelf, van onze zelfzucht en ons op-onszelf-gericht-zijn te verlossen, zodat we niet meer voor onszelf leven, maar voor Hem die voor ons gestorven en opgewekt is.
Een van de meest gemaakte vergissingen is dat we ons leven willen verdelen in twee werkterreinen. Een waarop we voor onszelf bezig zijn: ons gezin, onze werkkring en vrije tijd, en één waarop we voor de Heer bezig zijn: bijbelstudie, evangelisatie, bezoeken maken etc. Zo komen we er gemakkelijk toe onze activiteiten op het geestelijke vlak te inventariseren en gaan dat vervolgens als iets verdienstelijks beschouwen. Er ontstaat dan gemakkelijk een houding ten opzichte van de Heer, die meer lijkt op die van een belastingbetaler tegenover de belastinginspecteur, die bepaalde aanspraken maakt op onze bezittingen, dan die van een vrijgekochte slaaf ten opzichte van zijn liefhebbende Meester wiens eigendom hij is.
De genade van onze Heer Jezus Christus, laat geen enkele ruimte over om in ons vlees te kunnen roemen. Alle roem is uitgesloten, onverdiende zaligheá‰án heb ik van mijn God genoten. 'k roem uit vrije gunst alleen.
Alles wat we zijn en alles wat we bezitten, hebben we van Hem ontvangen en behoort Hem toe. Er is niet het geringste bij dat van onszelf is en dat we Hem zouden kunnen aanbieden. Al zouden we ook alles willen geven wat we zijn en bezitten met de gedachte dat het 'van ons' was, het heeft geen enkele waarde.
... Als ik profetie heb, en ik weet alle verborgenheden en alle kennis, en als ik al geloof heb, zodat ik bergen verzet, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets. En als ik al mijn bezittingen uitdeel, en als ik mijn lichaam overgeef om mij te beroemen, maar ik heb geen liefde, dan baat het mij niets (1 Kor. 13:2-4).
Alleen het hart dat in het besef van zijn absolute onwaardigheid tot geven wordt bewogen door 'zijn genade', kan Gods hart, die een blijmoedige gever liefheeft, verblijden. Dat was bijvoorbeeld het geval bij David die na de inzameling van de materialen voor de bouw van de tempel God loofde en zei: 'Wie toch ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zouden zijn zulke vrijwillige gaven te schenken? Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand (1 Kron. 29:14 vv.)'.
Het kennen en leven vanuit de genade van onze Heer Jezus is een voorwaarde om geestelijk wel-te-varen met onze materiele welvaart; aan de keizer te geven wat van de keizer is en aan God wat Hem toekomt. Het kan alleen wanneer we onszelf onvoorwaardelijk aan de Heer overgeven. Zij ontvangen genade van God om naar vermogen en boven vermogen, uit eigen beweging hun welvaart met anderen te delen. De arme gemeenten in Macedonie waren in staat geweest om overvloedig te zijn in de rijkdom van hun liefdadigheid, niet omdat zij zoveel bezaten want dat was helemaal niet het geval, maar omdat zij zich eerst aan de Heer hadden gegeven en daarna aan hun broeders en zusters in Christus (2 Kor. 8:1 vv.). Het kennen van zijn genade moet in onze harten de bereidwilligheid werken om te voorzien in de nood van een ander. In hoofdstuk 8 en 9 van de 2e Korinthe-brief vinden we een reeks aanwijzingen, die ons zeer van dienst kunnen zijn voor het beoefenen van liefdadigheid. En dat het een zaak is van uiterst gewicht blijkt alleen al uit het feit, dat naast vele andere schriftplaatsen uit Gods Woord, Paulus er twee hoofdstukken aan wijdt. En de belangrijkheid ervan wordt nog eens onderstreept doordat hij heel uitdrukkelijk schrijft, dat deze dienst verricht wordt tot heerlijkheid van de Heer Zelf (8:9) en tot heerlijkheid van God (9:12, 15). En deze verheerlijking valt en staat met onze bereidwilligheid, een woord dat we zes keer aantreffen in hoofdstuk 8.
Het is goed weer eens herinnerd te worden aan het woord van Paulus uit 1 Kor. 6:20 : Weet gij niet...dat u niet van uzelf bent? Want u bent voor een prijs gekocht; verheerlijk dan God in uw lichaam!

00001168