Tekstversie

U bevindt zich hier:

Geloofsopbouw

Streuper&Streuper

Prikkels

Discussie

Zoeken naar:

Algemeen:

Startpagina

Liefhebben tot het einde

Na een lange, stoffige voettocht, langs ongeplaveide wegen en paden onder de oosterse zon, is er voor je vermoeide, branderige voeten niets heerlijkers te bedenken dan een verfrissend bad. Zoiets ervaar je als een weldaad. Je voelt je als herboren. Het is vergelijkbaar met een frisse douche na een inspannende klus op een warme zomerdag bij een temperatuur van dertig graden. Een fantastische opfrissing. Dat is de eerste betekenis van 'de voetwassing' in Jh13. En nu gaat het in dit gedeelte over de vraag of er voldoende liefde en bereidheid is om elkaar daarmee te verrassen. Natuurlijk is er ook een geestelijke betekenis. Maar daarover wil ik het nu niet hebben. Wanneer we deze eerste les niet hebben geleerd, komen we immers nooit aan de tweede toe! Het gaat om de cruciale vraag of onze liefde net zo ver gaat als de liefde van onze Meester. Over de vraag waar de grens van onze liefde ligt. De grens, die wij er 'zelf aan gesteld hebben. En of die grens samenvalt met die van Christus: tot het einde! Wanneer dat niet het geval is, is het de hoogste tijd de grenzen te verleggen. Het kan nu nog!

Beter weten
De Heer had Zich weer omgekleed na de voeten van alle twaalf discipelen te hebben gewassen. Hij neemt opnieuw plaats en stelt dan de vraag of ze zijn aanschouwelijke les ook begrepen hebben. Ze weten niet hoe ze moeten kijken. Beduusd en beschaamd horen ze de
vraag aan. Wanneer Jezus Zelf het antwoord geeft, halen zij verlicht adem. Niet omdat zij geen goed antwoord op die vraag weten. Maar al te goed zelfs! Wanneer je, eigenlijk tegen beter weten in, in de meest elementaire omgangsvormen vreselijk hebt geblunderd, weet je meestal drommels goed wat er mis ging en is het een opluchting wanneer je kunt blijven zwijgen. Nu denken ze: had ik dat maar eerder bedacht. Helaas, gedane zaken nemen geen keer. Wanneer je onderweg al hoog oplopende discussies hebt gevoerd om je gelijk te halen en anderen te overtroeven, dan kun je die woordenstrijd niet zomaar eventjes van je afschudden wanneer je de trap opgaat naar de opperkamer. Je kunt niet maar even de knop omdraaien, en je hebt dan al helemaal niet de minste aandrang om je maatjes, die geduchte concurrenten bleken, de voeten te wassen. Ze hebben zich allemaal laten gaan. Natuurlijk, ze wisten wel wat ze hadden moeten doen, maar het kwam gewoon niet in hen op. Wanneer ik in het geding is, treedt er altijd een gevaarlijk soort bewustzijnsvernauwing op, die iemand in staat stelt zich zonder blikken of blozen te misdragen en zijn vrienden en — en passant — ook de Meester respectloos te behandelen. Dit menselijk probleem kun je simpelweg als volgt omschrijven: op het kritieke moment laat je je meeslepen door je hoogmoedige ik en
weet je even niet meer wat je eenvoudige plicht is. Maar, achteraf gezien, had je natuurlijk beter kunnen weten. Ik geloof, dat wanneer de Heer zijn discipelen vraagt of zij begrepen hebben wat Hij gedaan heeft, Hij niet zozeer doelt op de geestelijke betekenis van de voetwassing, waarop Hij zinspeelt in vs10, als wel op de praktische les dat we bereid moeten zijn altijd en iedereen te dienen als een slaaf en nooit en te nimmer mogen toegeven aan de neiging minder leuke karweitjes aan anderen over te laten. Met het oog daarop heeft Christus ons het voorbeeld van de voetwassing gegeven. En de les besloot Hij met de veelzeggende woorden: 'Indien u dit weet, zalig bent u als u het doet' (Jh13:17). Natuurlijk wisten zij dit al lang. Hun probleem was veel meer dat zij het vertikten om wat zij wisten ook in praktijk te brengen.

Christus geheel anders
De Heilige Geest heeft er een bedoeling mee te vermelden dat Jezus wist dat zijn ure gekomen was, en dat Hij wist dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van
God uitgegaan was en tot God heenging (vs3). Natuurlijk wist de Alwetende Christus dat. Maar het wordt hier uitdrukkelijk vermeld om te laten zien hoe deze wetenschap functioneert in het leven van de Here Jezus, die gekomen is om de liefde van God te openbaren. Bij de discipelen draaide het om de vraag hoe zij zichzelf het beste konden handhaven zonder te bedenken wat zij allang wisten over Gods bedoeling met hun leven en wat God van hen verwachtte. Deze houding had tot gevolg dat ze allemaal passief neerploften op de aanligbanken. Er gebeurde niets en de sfeer moet allesbehalve harmonieus zijn geweest. Bij Christus lagen de prioriteiten anders. De eer van zijn Vader, de wil van God en het heil van zijn hardleerse volgelingen gingen Hem boven alles. Alles wat Hem ervan af kon houden om deze belangen te behartigen, negeerde Hij. Daarvoor sterkte Hij Zich in zijn God en streed Hij om te volharden en te overwinnen. Om hierin te slagen, bracht Hij Zich gedurig in herinnering zijn verbondenheid met zijn Vader en concentreerde Hij Zich ononderbroken op de taak die Hij vrijwillig op Zich genomen had om het verzoeningswerk te volbrengen. Hij hield Zich voortdurend voor ogen dat op de nacht van smarten waar Hij doorheen moest gaan, het licht van de opstandingsmorgen zou aanbreken en dat Hij als de grote overwinnaar weer tot God zou terugkeren. Daarom is het zo gewichtig voor ons, te lezen dat Jezus wist dat zijn ure gekomen was (vsl) en dat Hij wist dat de Vader Hem alles in handen gegeven had en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging (vs3). Daarom is het belangrijk ons af te vragen waarom hier vermeld wordt dat Hij wist wie Hem verraden zou (vsl l), en dat Hij weet wie Hij heeft uitverkoren (vs18). Dit weten bracht Hem ertoe om, zoals Js50:7 zegt, zijn aangezicht te stellen als een keisteen. Hieruit spreekt de wil om te volharden en nergens voor terug te deinzen. Om door te gaan, ook wanneer het moeilijk wordt en onmogelijk schijnt. Het grote contrast met de discipelen is, dat wat zij wisten, of op zijn minst konden weten, geen enkele invloed had op hun omgang met elkaar. Wat zij wisten, werd naar de achtergrond gedrongen door wat zij wilden. Of beter gezegd, door wat zij niet wilden: buigen voor de ander; zich een dienstknecht betonen voor hun medebroeder; in de ander het voorwerp zien van de liefde en de zorg van God. Dat was de reden voor hun verzuim. Daarom bleven zij zitten waar zij zaten. Zij wisten wel beter, maar deden niets omdat kwalijke overleggingen het wonnen van hun beter weten. Ze hadden wel kennis, maar het werkte niets uit. Om met Paulus te spreken: ze hebben de genade tevergeefs ontvangen (vgl. 2Ko6:1). Maar bij de volmaakte Mens, die wij dienen na te volgen, heeft het Zich voortdurend bewust zijn van zijn taak en roeping een geweldige uitwerking. Wanneer zijn leerlingen, bevangen door eigenbelang en zelfverheerlijking, het erbij laten zitten, trekt Hij zijn opperkleed uit, neemt een linnen doek, bindt die om zijn middel, doet water in een kom en begint de voeten van de discipelen te wassen, en af te drogen met de linnen doek die Hij had voorgedaan, totdat ze allemaal een beurt hebben gehad, en vraagt dan: 'Begrijpt u wat Ik u heb gedaan? U noemt Mij Meester en Here, en u zegt dat terecht, want Ik ben het. Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook u elkander de voeten te wassen; want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u doet, gelijk Ik u gedaan heb. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender. Indien u dit weet, zalig bent u, als u het doet' (Jh13:13-17).
Ik heb dit niet geschreven om de twaalf discipelen te bekritiseren. Nee, ik schrijf dit, omdat ik voor mezelf een antwoord heb moeten zoeken op de vraag van de Meester: 'Heb je begrepen wat Ik gedaan heb?' Gelukkig hoef ik niet voor de discipelen, noch voor de lezer te antwoorden; de Heer wil het antwoord uit mijn eigen mond horen. Maar
ik heb dit ook geschreven omdat u die dit leest, deze vraag evenmin kunt ontlopen, en niet aan het geven van een antwoord ontkomt. Wat mijn antwoord betreft, dat luidt: 'Ja, Heer, ik heb heel goed begrepen wat U aan mij hebt gedaan. U deed alsof ik uw Heer en U mijn slaaf bent. Wat U voor mij bent geweest, moet ik ook voor een ander zijn. Ook begrijp ik, dat U van mij vraagt, dat wat U aan mij deed, ik dat ook zal doen aan mijn broeder en zuster. Ik gevoel ook hoe vernederend het is voor mijn zelfzuchtig hart, uw voorbeeld nog nodig te hebben, omdat ik alleen al op grond van de inwoning van de Heilige Geest bij intuïtie kan weten hoe mijn houding moet zijn tegenover een ieder van uw discipelen. En ten slotte begrijp ik, dat al weet ik nog zoveel en geef ik een scherpzinnig antwoord op uw vraag, maar ik doe het niet, ik uw genade tevergeefs heb ontvangen.'
Bij welke onderwerpen en op welke terreinen is het urgent om nu in praktijk te brengen wat wij begrepen hebben van het voorbeeld van onze Meester? Het is heel verleidelijk dat nu aan te geven. Ik doe dat niet. Ik heb wel een suggestie. Laten ouderen, die weten een taak van de Heer te hebben ontvangen in de 'gemeente', ermee beginnen, en een voorbeeld geven aan de jongeren. Leggen we ons 'waardigheidskleed' naast ons neer, en laten we ons omgorden met een linnen doek en hun slaven worden. Dan doen we tenminste wat we weten te moeten doen!



00001137