Tekstversie

U bevindt zich hier:

Geloofsopbouw

Streuper&Streuper

Prikkels

Discussie

Zoeken naar:

Algemeen:

Startpagina

Van een visser die zelf gevangen werd

(Lukas 5:1-11)

S.STREUPER

BIj IEDERE TREK DIE ZE DEDEN, STEEG OPNIEUW DE SPANNING. TELKENS WANNEER het net iets zwaarder aanvoelde, rees de hoop op een redelijke vangst. Eén keer moet het toch raak zijn? Ze waren de tel al lang kwijt geraakt. Niet van het tellen van de vissen die ze vingen, maar van het aantal keren dat de netten overboord gegaan waren. Vissen is zwaar werk, vooral wanneer de netten alleen maar wier en waterplanten naar boven brengen. Daar word je pas echt moe van. Tegen het aanbreken van de morgen zullen ze de natte boel wel voor de zoveelste keer aan boord hebben gehesen en vervolgens koers gezet hebben naar het land. In ieder geval niet naar de visafslag waar ze anders zeker naar toe waren gevaren. Simon begreep er niets van. Lege netten; niet één vis!

Alhoewel het spoelen van de netten geen haast had, waren ze daar druk mee bezig. In ieder geval kunnen ze niet veel tijd gehad hebben om te luisteren naar wat die rabbi te vertellen had, die op de oever omringd was door een schare mensen. Simon en zijn metgezellen zullen wel meer aandacht gehad hebben voor hun eigen werk, hun eigen netten en hun eigen belangen. Zij zullen ook wel niet veel interesse hebben gehad voor de schare die zich verdrong rondom die rabbi aan Wiens lippen zij hingen. Merkwaardig, heel merkwaardig. Zelfs Simon, de impulsieve visserman, lijkt onbewogen voor het tafereel op de oever van het meer. Zat hem die slechte nacht misschien nog dwars? Wat kon hem die schare en die rabbi schelen.
Maar al hadden de vissers niet veel aandacht voor de rabbi, omgekeerd had de rabbi wel belangstelling voor die vissers, met name voor Simon.
Het mag dan zo zijn dat Simon niet veel belangstelling voor de Heer heeft, de Heer heeft wel veel belangstelling voor hem. Maar eerst doet Hij een beroep op hem. Hij gaat hem om een gunst vragen. Dat doet Hij echter niet plompverloren, niet ruw. Dat zou Simons interesse alleen nog maar meer bekoelen...
Kennelijk met zijn rug naar het meer gekeerd, stond de Heer Jezus het Woord van God aan de opdringende schare te verkondigen. Zij wilden er geen woord van missen. Maar door het opdringen van de menigte werd de afstand tussen de Heer en de zee steeds kleiner. Straks zou Hij nog in de zee worden geduwd. Dit opdringen was een welkome aanleiding om Simons hulp in te roepen. 'Simon, mag Ik je iets vragen? Mag Ik niet even op jouw boot plaats nemen om de mensen toe te spreken? Want ze verdringen Me op het land.' Natuurlijk kon Simon dat niet weigeren. Nadat de schoongespoelde netten weer aan boord waren gebracht, voeren ze iets van het land af en gingen voor anker. En of Simon wilde of niet, luisteren móest hij naar wat Christus de schare leerde. De Grote Mensenvisser dacht misschien: dan maar éérst het schip, de schipper komt later wel. En terwijl de Heer de schare die op de oever stond onderwees, kwam Simon hoe langer hoe meer onder de indruk van Diens woorden. Van een afstandelijke toeschouwer was hij een toehoorder geworden, alhoewel de Heer zijn woorden tot de schare, en (nog) niet tot Simon richtte.
Ik stel me voor dat Simon nog wat dromerig voor zich uitstaarde nadat de laatste woorden van de Heer waren verklonken, en Jezus hem aankeek en hem zei: 'Vaar uit naar de diepte en werp je netten uit voor een vangst.' Vissen? moet Simon gedacht hebben. Nu vissen, op klaarlichte dag? Tegen alle vissersgewoonten in op dit uur uitvaren en netten uitwerpen? Dat zou een normale reactie van hem geweest zijn, maar toch zegt hij dat niet. Sinds Simon is ingegaan op het verzoek van die leraar en Hem toestond zijn schip te gebruiken als kansel, had hij iets in Hem ontdekt dat hem ontzag inboezemde. Hier sprak Iemand die niet alleen als leraar boven de schare, maar ook als Meester ver boven de visserman Simon uitstak. Gods Geest had gewerkt aan zijn hart toen hij de Man van Nazareth had horen spreken. In het antwoord dat hij nu geeft, ligt de erkenning dat het menselijk gezien onbegonnen werk is om na zo'n teleurstellende nacht nog een hernieuwde poging te wagen. Maar het woord van de Meester was veelbelovend geweest: 'Vaar uit naar de diepte en werpt uw netten uit voor een vangst.' En daarom durfde Simon het aan om te zeggen: 'Op Uw woord echter zal ik de netten uitwerpen...'
In één trek twee schepen tot zinkeus toe vol! Het andere schip, dat van de zonen van Zebedëus, moest er ook nog aan te pas komen. De netten scheurden! Wat Simon ook precies bedoeld mag hebben, in ieder geval bedoelde hij ook te zeggen: 'U hebt het gezegd en ik vertrouw erop dat ik niet beschaamd zal worden'.
Nadat hij de Heer Jezus toestond op zijn schip plaats te nemen, was het antwoord van gehoorzaamheid ('Op uw woord echter zal ik de netten uitwerpen') de tweede stap die Simon deed. En in een snel tempo neemt hij er nog een vijftal. Hij laat het niet bij woorden. De netten gingen terstond over boord (3). Hierop kreeg hij zo'n verbluffend resultaat te verwerken, dat hij op zijn knieën voor Jezus neerviel en zei: 'Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens!' (4). Bij Simons inkeer zien we dat zijn zondebesef niet bewerkt wordt door een boeteprediking, maar doordat de wonderbare kracht van Christus openbaar wordt, die Hij aanwendt ten behoeve van Simon. Het eenvoudige antwoord van de Meester: 'Wees niet bang, van nu aan zul je mensen vangen' — bracht Simon ertoe zijn schip op het land te trekken (5), alles te verlaten (6) en Hem te volgen (7).
In zeven stappen werd Simon veranderd van een toeschouwer in een toegewijde volgeling. Maar dat hij die stappen deed, had hij enkel en alleen te danken aan de opzoekende en doortastende liefde van zijn Meester. Later zou de Heer tegen zijn discipelen zeggen: 'U hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld dat u zou heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht zou blijven, opdat alles wat u de Vader zult bidden in mijn naam, Hij u dat geeft' (joh. 15:16,17).
Simons ontmoeting met de Heer Jezus bewerkt een totale ommekeer in zijn leven. In Luk.5 zien we hoe een ambitieuze en vol zelfvertrouwen uitvarende visser, die na een nacht vol gezwoeg genoodzaakt werd met een leeg schip de wal op te zoeken, zelf gevangen wordt, om ten slotte onder leiding van de Grote Visser een buit te vangen die alle vorige vangsten zou overtreffen, zowel in 'soort', als in hoeveelheid. Wat dat betreft heeft deze geschiedenis ongetwijfeld ook een profetische betekenis, die op de pinksterdag in vervulling ging toen op de prediking van Petrus drieduizend mensen aan de Gemeente werden toegevoegd.
Maar buitendien zijn er ook veel lessen in deze gebeurtenis die zegenrijk zijn voor onszelf en onze omgeving, als wij ze werkelijk ter harte gaan nemen. In de eerste plaats ligt daar de vraag wat onze innerlijke houding is wanneer 'het Woord van God' tot ons komt. Hoe luisteren wij ernaar? Hebben wij onze oren er wel naar staan om te luisteren, of zijn we zo vervuld van onze eigen belangen, onze teleurstellingen en van het plannen van nieuwe aktiviteiten, zodat de Heer langs allerlei omwegen moet gaan om onze aandacht te trekken? 0, ongetwijfeld zál Hij het doen wanneer dat noodzakelijk is, want wij zijn Hem niet onverschillig, maar wat zou het Hem goed doen, wanneer wij, zonder dat Hij het ons hoeft te vragen, een plaatsje op ons 'schip' voor Hem klaar hadden, zodat Hij Zich altijd rechtstreeks tot ons kan richten. Wanneer wij Hem geen ruim baan geven, kunnen we doen wat we willen, maar onze 'netten' zullen 'leeg' blijven, onze inspanningen zullen ons geestelijk niets baten. Alles wat we binnenboord halen zal niet meer zijn dan wat wier, waarvan je niets wijzer wordt. Het laat alleen vuile sporen achter op het dek van je leven. Wanneer er geen relatie bestaat tussen het Woord van God en al ons doen en laten, heeft het geen zin 'netten uit te werpen' en mogen we zelfs niet op vangst hopen. Dit is les nummer één: Wie zich niet langer afzijdig houdt van Christus en zijn Woord, maar Hem toestaat plaats te nemen op zijn 'schip', heeft de eerste stap gezet op de weg naar een gezegende toekomst.
De tweede les bestaat hierin, dat het Woord van Christus niet alleen een algemene betekenis heeft voor een onpersoonlijke menigte. Zoals Christus Simon heel persoonlijk benadert en een speciaal woord voor hem heeft, zo richt Hij zich ook tot een ieder van ons. Heel persoonlijk! En dan komt het ook aan op persoonlijk geloof. Het komt erop aan zich van harte te onderwerpen en zich volkomen toe te vertrouwen aan de Meester, Wiens woorden wij hebben leren kennen als woorden van waarheid, van geest en leven. Tenslotte werd het aanvankelijk vertrouwen dat Simon opgevat had voor de Heer bevestigd, omdat hij de moed opbracht, de proef op de som te nemen. Hij wilde niet alleen aannemen dat de Heer in staat was hem een rijke vangst te bezorgen. Hij wilde het ook wel eens zien en had het vertrouwen dat het niet zonder resultaat zou blijven.
En daarmee kwam Simon tot de derde stap. Het geloof moet blijken uit de werken, dacht Simon al, voordat Jakobus het schreef. En hup, daar gingen de netten al overboord!
Deze derde stap is wel heel erg belangrijk voor iedereen die de Heer Jezus heeft toegelaten in zijn hart. Hij moet ook een plaats krijgen in ons leven van elke dag. Het woord dat Hij tot ons spreekt, moet in ons gaan werken (1Thess.2:13). En dat kan alleen wanneer wij dat woord dat vergunnen te doen in ons leven. Het geloof is er niet alleen voor om te bedenken de dingen die boven zijn (Kol.3:1), maar ook om 'leden te doden' (vs.5), iets 'uit te doen' (vs.9), iets 'aan te doen' (vs.12), ja... alles te doen in woord en werk, in de naam van de Heer Jezus (vs.17). Wanneer het geloof geen praktische invulling krijgt, is het inderdaad dood. Niemand die er beter van wordt, de Heer niet, jezelf niet, geen mens! De Heer heeft Simon niet 'gevangen' om hem vervolgens voorzichtig in een goudviskom te bewaren, maar Hij heeft hem werk toevertrouwd dat hij mocht verrichten onder verantwoordelijkheid van de Heer zelf: het uitwerpen van het net waarin mensen worden gevangen op dezelfde wijze als waarop de Heer hem ving.
Laten we ons allen eens eerlijk afvragen in hoeverre wij die derde stap al gezet hebben op onze levensweg; het dienen van de Heer, onder zijn gezag en zijn verantwoordelijkheid. Dan kunnen we een volgende keer dieper nadenken over Simons zeven stappen.



VOORDAT WE VERDER DE ZEVEN STAPPEN OVERDENKEN DIE VAN SIMON EEN volgeling van Jezus maakten, moeten we eerst weer terug naar de woorden die de Heer tot hem sprak: 'Vaar uit naar de diepte en werp uw netten uit voor een vangst'.
We hebben er al eerder bij stil gestaan dat het vissen op klaarlichte dag niet de gewoonte was. Maar een discipel moet leren niet afhankelijk te zijn van overgeleverde beproefde methoden, hoe goed en nuttig die ook kunnen zijn. Hij moet leren handelen op het woord van zijn Heer. Ook wanneer dat indruist tegen het gezonde verstand of de gangbare gewoonten. Voor Simon was dat kennelijk geen onoverkomelijk bezwaar. De één is daar misschien wat gevoeliger voor dan de ander, maar het doorbreken van gewoonten kost praktisch iedereen veel moeite. Veranderingen brengen vaak gewetensoefeningen voor ons mee.
Wanneer we die uit de weg gaan, worden we niet geoefend in ons geweten, dat mede beïnvloed is door de traditie maar steeds meer naar Gods Woord moet worden gevormd. Wanneer zich veranderingen van bepaalde vormen voltrekken, raken we gemakkelijk uit ons evenwicht. Als christenen die zich van harte aan Gods Woord willen onderwerpen, mogen we dan de Bijbel raadplegen, die ons wijs kan maken tot zaligheid. Het is dan echter wel belangrijk daarbij grondig te werk te gaan. Maar al te gauw vinden we een 'bijbels' argument om iets nieuws af te wijzen. We zullen ons in zo'n geval moeten afvragen of onze natuurlijke afkeer tegen veranderingen niet de grond is van onze kritiek. Wanneer men veranderingen tracht tegen te houden met 'bijbelse' argumenten die niet steekhoudend zijn, doet men geen recht aan Gods Woord. Integendeel, men misbruikt op deze manier de Bijbel voor eigen doeleinden. En met een vrome schijn jaag je de 'vissen' die je graag zou willen vangen eerder weg dan dat je ze vangt. Het is dan ook belangrijk voor een gezonde geestelijke ontwikkeling dat we goed onderscheiden wat tot de traditie en wat wezenlijk tot de Schrift behoort. Hoe gemakkelijk kan ook het geloofsgoed verweven worden met tradities dat onderscheid niet meer gezien wordt. Wanneer we al jarenlang meelopen, kennen we vaak de antwoorden op de problemen die zich kunnen voordoen. We hoeven er eigenlijk niet eens meer zo diep over na te denken. We hoeven het niet eens meer aan de Heer te vragen, want de traditie heeft ons geleerd dat het 'zo' hoort.
Zo herinner ik mij een trouwe dienende broeder (hij is al jaren bij de Heer), die er grote moeite mee had dat iemand tegelijk vroeg gedoopt te mogen worden én deel te mogen nemen aan het avondmaal. Nooit eerder had hij meegemaakt dat deze twee dingen gelijktijdig werden aangevraagd. De normale gang van zaken was, dat men eerst gedoopt werd, en vervolgens na korte of lange tijd te kennen gaf ook brood te willen breken. Maar een ingeburgerde gewoonte (hoe acceptabel ook op zichzelf) mag nooit de absolute norm van ons handelen worden. De traditie gaat dan heersen over het Woord; echter niet de traditie, maar het Woord is ons richtsnoer. Op Christus' Woord dienen we acht te geven en daarnaar te handelen. De opdracht van de Heer aan Simon, die een breken met de traditie inhield, werd ingeluid met de woorden: 'Vaar af naar de diepte'. Dat afvaren naar de diepte is van doorslaggevende betekenis geweest voor Simon. Hij moest Ieren een beetje vrij te komen van zijn traditionele visgewoonten die hij die nacht tevergeefs beproefd had; maar werd daaruit bevrijd door het gezaghebbend woord van de Heer: 'Vaar uit naar de diepte en werpt uw netten uit voor een vangst'. Ook voor ons is het noodzaak de ondiepe wateren van onze oppervlakkige, vaak met traditie vermengde kennis, te verlaten en naar de diepte van Gods Woord af te steken. Ons 'net' moet terecht komen in het diepe water van Gods Woord.
Onlangs heb ik me dat nog eens met een heilzame schok gerealiseerd. Enige tijd geleden las ik een commentaar van een reformatorische theoloog, op een onderzoek van een psycholoog naar het verband tussen de calvinistische leer en depressiviteit. De theoloog nam het de onderzoeker erg kwalijk dat hij zijn betoog staafde met citaten uit de belijdenisgeschriften in plaats van uit de Schrift zelf. Alhoewel deze kritiek niet terecht was, omdat de psycholoog niet een onderzoek gedaan had naar het verband tussen depressiviteit en de Bijbel, maar tussen depressiviteit en het calvinisme, deed het me toch deugd, dat de Schrift hier op de eerste, en de belijdenisgeschriften op de tweede plaats werd gesteld.
Maar toen ik verder las, voegde hij er tot mijn stijgende verontwaardiging aan toe, dat hij overigens nog nooit iemand had ontmoet die in staat was geweest met de Bijbel in de hand aan te tonen dat er in de belijdenisgeschriften iets stond wat niet in overeenstemming met de Schrift is. 'Zie je wel', zo dacht ik toen bij mijzelf, 'die broeder theoloog is niet eens meer in
staat om te lezen wat er werkelijk in de Bijbel staat. Hij kan de Schrift alleen nog maar lezen en verstaan wanneer hij zijn belijdenisgeschriften-bril op de neus heeft staan die ze hem in de wieg al opgezet hebben'. Op dat ogenblik herinnerde ik me dat broeder J.G. Fijnvandraat in zijn boek 'De Bijbel én de belijdenis?' erg interessante dingen geschreven heeft over dat onderwerp. Even later zat ik dus met dat boekje in handen een antwoord te formuleren aan het adres van mijn reformatorische broeder. En toen gebeurde het... het schaamrood begon langzaam maar zeker mijn kaken te kleuren toen Gods Geest — want Hij was het — mij liet zien dat wanneer die theoloog mij nu bezig zag, ik hem alle reden gaf om mij précies hetzelfde verwijt te maken. Leest hij de Schrift door de bril van de belijdenisgeschriften? Ik door de geschriften waarin 'de Broeders' hun geloof beleden! Zeker, er zijn verschillen. In het calvinisme hebben de belijdenisgeschriften een gezaghebbende betekenis. En als zodanig functioneren ze ook. Binnen de beweging van 'de Broeders' hebben hun geschriften geen officiële gezaghebbende betekenis. Zij verwerpen alle aanspraken van Goddelijk gezag voor menselijke geschriften. Maar het verwerpen daarvan garandeert niet dat hun geschriften niet onbewust als 'gezaghebbend' gehanteerd kunnen worden. Daarom dreigt er evengoed voor ons gevaar: namelijk dat we (hoewel we dat per se niet willen) in onze uitleg van de Schriften zo innig vergroeid zijn met het gedachtengoed van 'de Broeders', dat we soms haast menen dat Gods Waarheid daarmee min of meer staat of valt. Wanneer we ons op zulke gedachten betrappen, hebben we dat hartgrondig te veroordelen. Laten wij niet de indruk wekken, dat wij ons minder bewust zijn van het 'ten dele kennen', dan onze voorgangers. Wij moeten leren te handelen op het woord van de Heer, niet op hun woord. Wanneer we meer vergroeid zijn aan hun uitleg dan aan zijn woord, eren we daarmee noch de Heer, noch onze voorgangers.
Laat Timotheüs ons voorbeeld zijn. Van hem zegt Paulus: 'jij hebt nauwkeurig nagevolgd mijn leer, mijn wijze van doen, mijn bedoeling, mijn geloof, mijn lankmoedigheid, mijn liefde, mijn volharding, mijn vervolgingen, mijn lijden' (2Tim. 3:10). Wij moeten afsteken naar de diepten van het Woord van God, en daarin onze netten werpen!
Wat er allemaal boven water kwam nadat Simon het net overboord had gegooid, overtrof alle verwachtingen. Zo gaat het altijd wanneer het Woord van de Heer gaat heersen over onze gewoonten en tradities. Wanneer we, zelfs met twijfels over de gegarandeerde resultaten, zijn Woord als richtsnoer nemen. Dat de weg lang niet altijd over rozen gaat, en er nog dikwijls nederlagen geleden kunnen worden, zien we duidelijk genoeg in Simons verdere leven. Maar desondanks genoot hij al de dagen van zijn leven toch een rijke, overvloedige zegen.
Toen zij aan het net begonnen te trekken, moet de ervaren visser direct al in de gaten gehad hebben: 'Die is raak!' En zo was het. Het was voor hem alleen zelfs te veel. Ze begonnen te wenken en te roepen naar het schip van Zebedeüs. En zo werden beide schepen tot zinkens toe geladen. Petrus' metgezellen mogen meedelen in de zegen die de Heer aan Simon geeft. Mooi is dat: wanneer u het met de Heer waagt, bent u niet de enige die gezegend wordt, maar ook anderen kunt u mee laten genieten van de zegen die de Heer u geeft.
Wanneer de buit wordt binnengehaald, begint de verbazing bij Petrus pas goed door te dringen. In gedachten zie ik hem daar staan. Van de vissen kijkt hij op naar de Meester, en van de Meester naar de vissen en dan weer naar de Meester. Hij is één en al verbazing, evenals de anderen. Maar dan opeens richt zijn blik zich van de Meester naar zichzelf. Van de Meester, die hem, Simon, opgezocht had, toen hij vermoeid en teleurgesteld vanwege het vergeefse nachtelijk gezwoeg weinig aandacht wijdde aan het woord dat Jezus op de oever aan de schare predikte. En het gevolg is dat hij zichzelf ziet in contrast met de Heer.
Er van doordrongen te worden, hoe groot, heerlijk en genadig de Heer is, en wie je zelf in feite bent, is op zichzelf nog veel waardevoller dan zelfs tien tot aan de boorden toe gevulde vissersschepen! En wanneer dat in zijn volle omvang tot je doordringt, wat kun je dan nog beter doen dan met Simon Petrus door de vis heen te waden om neer te vallen aan zijn knieën? Misschien heeft Simon wel een beetje in dubio gestaan wat hij zou doen toen hij van de vis naar de Heer en van de Heer diep in zijn eigen hart probeerde te kijken. Omdat de Heer even later tegen hem zegt: 'Wees maar niet bang', mogen we misschien de conclusie trekken dat hij op dat ogenblik 't liefst maar door de bodem van zijn schuit was gezakt. Maar de liefde en genade van zijn Meester trokken hem zo onweerstaanbaar aan dat hij met een paar stappen Hem te voet viel...
Dat was de vierde stap. Wat brengt die stap ons op een geweldige plaats: aan de voeten van de Heer Jezus. Maar daar kun je alleen komen via de derde stap, de stap die eraan vooraf gaat. De stap van gehoorzaamheid aan het Woord.
Die vierde stap, die ook de middelste, de kern is van de zeven stappen, mag dan een geweldige stap zijn, maar het is niet het einddoel. Zo moeten wij, die terecht zo'n belangrijke plaats toekennen aan het vieren van het avondmaal aan de Tafel van de Heer, niet de vergissing maken dat het aanzitten aan zijn Tafel de laatste stap is van een discipel van de Heer. Het is geen eindpunt, maar een beginpunt voor de vijfde, de zesde en de zevende stap. Na de vierde stap kunnen we ons niet veroorloven stil te blijven staan. Er moet meer op volgen.
Pas na de vierde stap kreeg Simon te horen dat de Heer hem aanstelde om voortaan visser van mensen te worden. Maar om dat te realiseren moest hij de vijfde stap doen; het 'schipper zijn op eigen schip' opofferen. Wat dat voor een visserman betekent, het door water weer en wind verweerde helmhout, waarmee hij zijn schip door storm en tij heeft gestuurd te moeten loslaten; je eigen schip, waarvan je elke spant gestreeld hebt met je ogen, op het strand te moeten parkeren, kunnen we ons misschien wel een beetje voorstellen. Hoe bestaat het?! — vragen we ons af. Hoe is het mogelijk dat Simon daar kennelijk geen problemen mee had, die vijfde stap te nemen. Hij neemt zelfs nog een zesde: 'hij verliet alles'! Dat kon hij omdat hij iets in Christus ontdekt had, waarbij zijn schip en alles wat hij bezat letterlijk in het niet viel.
Hebben wij dat al ontdekt? Die vraag mag toch gesteld worden? Hebben wij al ontdekt hoe groot en heerlijk Christus is? Simon in ieder geval wel en hij ontdekte nog meer. Hij kwam tot het inzicht, dat zijn schip en alles wat hij bezat een barrière was die absoluut genomen moest worden om Christus te volgen. Alles moest ondergeschikt gemaakt worden aan het verlangen 'Hem te volgen', dat de Heer bij hem aangewakkerd had. Alles moest achtergelaten en prijsgegeven worden, omdat wat Christus te bieden had in waarde vér boven dat alles uitsteeg. Natuurlijk geloofde Simon dat hij veel meer terugkreeg dan hij losliet. Toch kunnen we niet zeggen dat het Simon om de vissen te doen was, zoals het de schare te doen was om de broden waarvan ze gegeten hadden. Het ging hem om Christus en voor Hem moest alles wijken. Hij was 'een gevangene' van Christus. Een benijdenswaardige 'gevangene'.
Dat volgen van Christus (dat is de zevende stap) hield voor Petrus — naar de mens gesproken — niet veel goeds in. Vóór de Heer deze aarde verliet zei Hij het al tegen hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: toen je jonger was, gordde jij jezelf en wandelde waarheen jij wilde; maar wanneer je ouder zult zijn, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je gorden en je brengen waarheen je niet wilt. En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor een dood hij God zou verheerlijken' (Joh.21:18,19). Gelukkig voor hem had Petrus geleerd, los van alle tradities en vormen op de Heer zijn vertrouwen te stellen. Maar van nog meer gewicht was het feit dat Christus voor hem gebeden had, dat zijn geloof niet zou ophouden. En geloof maar dat zijn geloof heel wat meer stormen te verduren heeft gehad dan zijn visserschuit ooit gekend heeft op het meer van Galilea. Maar die heeft hij allemaal de baas gekund in het geloof dat de wereld overwint, waarvan Christus de inhoud en de kracht is.
Voor Petrus werd het een lange reis, een moeilijke reis, maar ook een fantastische reis. Een reis die tenslotte een eind nam. Wat zal dat een geweldig weerzien zijn geweest toen Simon als christen-martelaar stierf en de Heer hem verwelkomde met een 'Wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht!' Maar zo'n weerzien heeft de Heer bereid voor állen die, in navolging van Simon Petrus, deze zeven geloofsstappen deden, waar de Heer volledig achter staat. q
71

00001194